ECLI:NL:HR:2003:AF8161
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- D.G. van Vliet
- F.W.G.M. van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag omzetbelasting en aftrekbaarheid van kosten voor cateringdiensten
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag, ter hoogte van ƒ 20.955, werd gehandhaafd na bezwaar door de Inspecteur. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in de jaren 1994 en 1997 feesten georganiseerd ter gelegenheid van de opening van nieuwe bedrijfsgebouwen en het vijftigjarig bestaan van het bedrijf. Deze feesten werden volledig verzorgd door een cateringbedrijf, dat zorgde voor de benodigde faciliteiten, waaronder een partytent, podium, dansvloer, en de verstrekking van spijzen en dranken. De Inspecteur heeft de door het cateringbedrijf in rekening gebrachte omzetbelasting niet toegestaan voor aftrek, omdat deze volgens hem onder artikel 15, lid 5, van de Wet op de omzetbelasting 1968 valt.
Het Hof oordeelde dat het gebruik van de spijzen en dranken niet heeft plaatsgevonden op een van de bedrijfsvoering van het cateringbedrijf onafhankelijke plaats, en dat derhalve sprake was van verstrekking voor gebruik ter plaatse. Belanghebbende heeft in cassatie aangevoerd dat het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de feiten geen andere conclusie toelaten dan dat de spijzen en dranken werden genuttigd in de ruimte waar de bedrijfsvoering van het cateringbedrijf plaatsvond, en dat dit gebruik ter plaatse in de zin van de wet is.
De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 2 mei 2003.