ECLI:NL:HR:2003:AJ3230
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen over een vordering tot betaling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser], wonende te [woonplaats], en de Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen (LISV), als rechtsopvolgster van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen. De zaak begon toen LISV op 25 augustus 1999 [Eiser] dagvaardde voor de rechtbank te Breda, met de eis om een bedrag van ƒ 14.663,63 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft op 7 maart 2000 de vordering van LISV toegewezen, waarop [Eiser] in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof bekrachtigde op 27 februari 2002 het vonnis van de rechtbank, waarna [Eiser] cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [Eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van LISV zijn begroot op € 379,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels, en de zaak is behandeld door vice-president R. Herrmann en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann.