ECLI:NL:HR:2003:AJ3246

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/048HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen partijen met betrekking tot kinderen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vrouw en een man, die in het kader van hun echtscheiding in geschil waren over alimentatie en het gezag over hun kinderen. De man had in 1998 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Utrecht om de echtscheiding uit te spreken en had daarbij verzocht om het gezag over de kinderen aan de vrouw toe te kennen. De vrouw had op haar beurt een zelfstandig verzoek ingediend om de door de man te betalen alimentatie vast te stellen op ƒ 10.000,-- per maand en een bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op ƒ 750,-- per kind per maand.

De rechtbank had op 6 december 2000 de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op ƒ 9.583,-- per maand en de bijdrage voor de kinderen op ƒ 750,-- per kind per maand. De man ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 april 2002 de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigde en de alimentatie voor de vrouw verlaagde naar € 2.270,-- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw in het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw dan ook verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.

Uitspraak

24 oktober 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/048HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[de man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een in 1998 ter griffie van de rechtbank te Utrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken, met bepaling dat het gezag over de drie kinderen van partijen zal worden uitgeoefend door de vrouw en met veroordeling van de vrouw om mee te werken aan scheiding en deling van de na het huwelijk aan hen opgekomen zaken.
De vrouw heeft - voorzover in cassatie nog van belang - zelfstandig verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het bedrag waarmee de man in het levensonderhoud van de vrouw zal moeten bijdragen vast te stellen op ƒ 10.000,-- per maand, en
2. het bedrag waarmee de man ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient bij te dragen vast te stellen op ƒ 750,-- per kind per maand.
De man heeft het zelfstandig verzoek van de vrouw bestreden.
Bij beschikking van 6 december 2000 heeft de rechtbank de door de man aan vrouw voor haar levensonderhoud te betalen bijdrage vastgesteld op ƒ 9.583,-- per maand en de bijdrage voor de drie kinderen op ƒ 750,-- per kind per maand.
Tegen de beschikking van 6 december 2000 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 4 april 2002 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd voorzover daarbij de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen is bepaald, die beschikking voor het overige vernietigd en de uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 2.270,-- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 oktober 2003.