ECLI:NL:HR:2004:AO5547

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39587
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een arrest van de Hoge Raad inzake kansspelbelasting

Op 12 maart 2004 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op het verzoek van X te Z (België) tot herziening van het arrest van 14 maart 2003, nr. 37797. Dit verzoek tot herziening is ingediend op grond van artikel 29e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verbinding met artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad oordeelt dat voor herziening slechts feiten of omstandigheden in aanmerking komen die vóór de oorspronkelijke uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. In dit geval zijn de feiten die in het verzoekschrift zijn aangevoerd niet nieuw en zouden zij, indien zij eerder bekend waren geweest, niet tot een andere beslissing hebben geleid. Daarom is het verzoek tot herziening kennelijk ongegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verzoekschrift geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De Hoge Raad heeft dan ook besloten het onderzoek te sluiten, waarbij de partijen de mogelijkheid hebben om binnen zes weken na de verzenddatum van het arrest een verzetschrift in te dienen. Dit verzetschrift moet voldoen aan bepaalde eisen, waaronder de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, en de gronden van het verzet.

De uitspraak is gedaan door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, samen met de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2004. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het verzoek tot herziening is afgewezen.

Uitspraak

Nr. 39587
12 maart 2004
IR
gewezen op het verzoek van X te Z (België) tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 14 maart 2003, nr. 37797.
1. Het arrest waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 14 maart 2003, nr. 37797, BNB 2003/198, heeft de Hoge Raad ongegrond verklaard zowel het principale beroep in cassatie van belanghebbende als het incidentele beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2001 betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 10 september 1999 opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
2. Het verzoek tot herziening
Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het verzoek
Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het onderhavige verzoekschrift behelst geen feiten of omstandigheden als hiervóór bedoeld. Het gaat daarin immers om feiten die, indien zij de Hoge Raad vóór het wijzen van zijn arrest bekend waren geweest, gelet op het beperkte karakter van de aan de Hoge Raad opgedragen toetsing, in cassatie niet tot een andere beslissing zouden hebben kunnen leiden.
Aangezien het verzoek tot herziening kennelijk ongegrond is, is voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek kan worden gesloten.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.
Een afschrift van dit arrest is aangetekend verzonden op 12 maart 2004.
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van dit arrest hiertegen een verzetschrift indienen bij de Hoge Raad. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord.
Een kopie van dit arrest moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
de vermelding van het arrest waartegen het verzet is gericht;
de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen het arrest duidelijk zijn omschreven.
Dit arrest vervalt indien de Hoge Raad het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het beroep wordt dan voortgezet in de stand waarin deze zich bevond toen dit arrest werd gewezen.