ECLI:NL:HR:2003:AF5822
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag en boetebeschikking in kansspelbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z (België) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de kansspelbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 10 september 1999, bedroeg ƒ 262.658, met een boete van ƒ 208.491. Na bezwaar tegen de aanslag en boete, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraken van de Inspecteur heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot ƒ 199.813, en de boete tot ƒ 157.954.
Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Het beroepschrift in cassatie is aan het arrest gehecht. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld met enkele geschriften, die te laat zijn ingediend en daarom niet in behandeling worden genomen. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld, wat ook aan het arrest is gehecht.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de beoordeling van de bewijsmiddelen aan het Hof is voorbehouden en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad heeft ook het incidentele beroep van de Staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de argumenten van de Staatssecretaris niet opgaan.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad zowel het principale beroep van belanghebbende als het incidentele beroep van de Staatssecretaris ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 14 maart 2003 door de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.