ECLI:NL:HR:2004:AO6917

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/067HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake huurgeschil en cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen eiser en verweerder, waarbij eiser in cassatie is gegaan tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter en de rechtbank. De zaak begon met een dagvaarding door verweerder op 30 maart 1995, waarin hij eiser verzocht te betalen voor huur en schadevergoeding voor een bedrijfsterrein. De kantonrechter heeft in eerste instantie verstek verleend tegen eiser en de vordering toegewezen. Eiser kwam in verzet tegen dit verstekvonnis en vorderde in reconventie een aanzienlijk bedrag van verweerder. De kantonrechter heeft in verschillende tussenvonnissen de procedure voortgezet, deskundigen benoemd en uiteindelijk in een eindvonnis van 21 december 1999 de vorderingen van beide partijen beoordeeld. Eiser ging in hoger beroep bij de rechtbank, die op 13 november 2002 het vonnis van de kantonrechter vernietigde en de vorderingen van eiser afwees. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

11 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/067HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 30 maart 1995 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. [Eiser] te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 17.500,--, zijnde de verschuldigde huur althans de vergoeding als bedoeld in art. 28e Huurwet voor het genot van het in de dagvaarding genoemde bedrijfsterrein c.a., met werkplaats en dienstwoning, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], in de periode 1 oktober 1994 - 1 april 1995, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van art. 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
Nadat tegen de niet verschenen [eiser] verstek was verleend, heeft de kantonrechter bij verstekvonnis van 2 mei 1995 de vordering toegewezen.
Bij exploot van 9 juni 1995 is [eiser] tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en gevorderd hem tot goed opposant te verklaren, hem te ontheffen van de veroordeling bij voormeld verstekvonnis, de vordering in conventie af te wijzen, en in reconventie heeft [eiser] gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 431.000,--, exclusief de zogenaamde omrij-, stagnatie- en belastingschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 1995, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot die van algehele voldoening, voorts te vermeerderen met de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie mocht vermenen te behoren.
[Verweerder] heeft zijn eis in conventie vermeerderd met een bedrag van ƒ 1.985,-- en later bij akte verminderd tot een totaal bedrag van ƒ 15.110,--; in reconventie heeft [verweerder] de vordering van [eiser] bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 januari 1996 in conventie en in reconventie een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 21 mei 1996 in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen als overwogen in rov. 21 van dit vonnis. Bij tussenvonnis van 3 september 1996 heeft de kantonrechter in reconventie drie deskundigen benoemd die elk vanuit hun specifieke deskundigheid de gevorderde schade kunnen berekenen. Voorts heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 27 juli 1999 in conventie en in reconventie wederom een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 21 december 1999 heeft de kantonrechter zijn verstekvonnis van 2 mei 1995, behoudens ten aanzien van de kosten, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] in conventie veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 15.110,--, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 13.125,-- vanaf 30 maart 1995 tot de dag der algehele voldoening, en in reconventie [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 20.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 juni 1995 tot de dag van algehele voldoening. Voorts heeft de kantonrechter bepaald dat de kosten van de deskundigen tot een bedrag van ƒ 1.850,-- ten laste van [eiser] komen, verstaan dat het meer of anders door [eiser] betaalde aan hem zal moeten worden terugbetaald, en in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het zowel in conventie als in reconventie gewezen vonnis van 21 december 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. [verweerder] heeft in reconventie incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenvonnis van 6 februari 2002 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hetgeen in rov. 5.4. tot en 5.8. alsmede in rov. 5.12 van dit vonnis is overwogen en de zaak daartoe naar de rol verwezen. Bij eindvonnis van 13 november 2002 heeft de rechtbank het door de kantonrechter te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen en op 21 december 1999 uitgesproken vonnis, voorzover daartegen beroep is ingesteld, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de reconventionele vordering van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] terug te betalen datgene dat deze uit kracht van voornoemd vonnis van de kantonrechter aan [eiser] heeft betaald.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. F. Damsteegt, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 996,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.