Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 30 maart 1995 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. [Eiser] te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 17.500,--, zijnde de verschuldigde huur althans de vergoeding als bedoeld in art. 28e Huurwet voor het genot van het in de dagvaarding genoemde bedrijfsterrein c.a., met werkplaats en dienstwoning, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], in de periode 1 oktober 1994 - 1 april 1995, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van art. 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
Nadat tegen de niet verschenen [eiser] verstek was verleend, heeft de kantonrechter bij verstekvonnis van 2 mei 1995 de vordering toegewezen.
Bij exploot van 9 juni 1995 is [eiser] tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en gevorderd hem tot goed opposant te verklaren, hem te ontheffen van de veroordeling bij voormeld verstekvonnis, de vordering in conventie af te wijzen, en in reconventie heeft [eiser] gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 431.000,--, exclusief de zogenaamde omrij-, stagnatie- en belastingschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 1995, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot die van algehele voldoening, voorts te vermeerderen met de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie mocht vermenen te behoren.
[Verweerder] heeft zijn eis in conventie vermeerderd met een bedrag van ƒ 1.985,-- en later bij akte verminderd tot een totaal bedrag van ƒ 15.110,--; in reconventie heeft [verweerder] de vordering van [eiser] bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 januari 1996 in conventie en in reconventie een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 21 mei 1996 in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen als overwogen in rov. 21 van dit vonnis. Bij tussenvonnis van 3 september 1996 heeft de kantonrechter in reconventie drie deskundigen benoemd die elk vanuit hun specifieke deskundigheid de gevorderde schade kunnen berekenen. Voorts heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 27 juli 1999 in conventie en in reconventie wederom een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 21 december 1999 heeft de kantonrechter zijn verstekvonnis van 2 mei 1995, behoudens ten aanzien van de kosten, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] in conventie veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 15.110,--, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 13.125,-- vanaf 30 maart 1995 tot de dag der algehele voldoening, en in reconventie [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 20.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 juni 1995 tot de dag van algehele voldoening. Voorts heeft de kantonrechter bepaald dat de kosten van de deskundigen tot een bedrag van ƒ 1.850,-- ten laste van [eiser] komen, verstaan dat het meer of anders door [eiser] betaalde aan hem zal moeten worden terugbetaald, en in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het zowel in conventie als in reconventie gewezen vonnis van 21 december 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. [verweerder] heeft in reconventie incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenvonnis van 6 februari 2002 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hetgeen in rov. 5.4. tot en 5.8. alsmede in rov. 5.12 van dit vonnis is overwogen en de zaak daartoe naar de rol verwezen. Bij eindvonnis van 13 november 2002 heeft de rechtbank het door de kantonrechter te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen en op 21 december 1999 uitgesproken vonnis, voorzover daartegen beroep is ingesteld, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de reconventionele vordering van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] terug te betalen datgene dat deze uit kracht van voornoemd vonnis van de kantonrechter aan [eiser] heeft betaald.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.