ECLI:NL:HR:2004:AO7825
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het vast recht in cassatiezaken en de relatie tot het financiële belang van de zaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Administratiekantoor voor het Beheer van de Aandelen CAG (hierna: CAG). CAG had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem, waarin het hof CAG had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.151,21 aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De zaak betreft de hoogte van het in cassatie verschuldigde vast recht, dat door de griffier was vastgesteld op € 4.824,--. CAG had verzet aangetekend tegen dit dwangbevel, met de stelling dat de hoogte van het vast recht zou moeten worden bepaald aan de hand van het oorspronkelijk gevorderde bedrag in de inleidende dagvaarding, dat aanvankelijk ƒ 200.000,-- bedroeg en later was vermeerderd tot ƒ 1.720.000,--.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking geoordeeld dat de opvatting van CAG onjuist is. De Hoge Raad verduidelijkt dat de regeling van het vast recht in de Wet tarieven in burgerlijke zaken is gericht op het relateren van het recht aan het financiële belang van de zaak, zoals dat tot uitdrukking komt in de vordering waarover de rechter had te oordelen. Dit betekent dat voor de berekening van het vast recht in een cassatiezaak in beginsel moet worden aangeknoopt bij het bedrag van de vordering die in de eerdere instantie aan de orde was.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de griffier terecht het vast recht op € 4.824,-- heeft vastgesteld, en heeft het verzet van CAG ongegrond verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman, en de uitspraak is gedaan door de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop en F.B. Bakels.