ECLI:NL:HR:2004:AP0426
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staat der Nederlanden tegen de beslissing van het gerechtshof inzake gratieverzoek en tenuitvoerlegging van straf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een gratieverzoek van de verweerder, die eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De verweerder had een vordering ingesteld bij de voorzieningenrechter om de Staat te verbieden de executie van de straf voort te zetten totdat op zijn gratieverzoek was beslist. De voorzieningenrechter wees deze vordering af, waarna de verweerder in hoger beroep ging. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de verweerder toe, wat leidde tot de cassatie door de Staat.
De Hoge Raad oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf was aangevangen op het moment dat de mededeling aan de verweerder was verzonden dat hij zich diende te melden in de inrichting. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat het gratieverzoek opschortende werking had, omdat het verzoek was ingediend nadat de tenuitvoerlegging was aangevangen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep en cassatie voor de verweerder werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een gratieverzoek opschortende werking kan hebben en verduidelijkt de interpretatie van relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name de artikelen 558a en 559. De Hoge Raad concludeerde dat het gratieverzoek van de verweerder geen opschortende werking had, omdat de tenuitvoerlegging van de straf al was aangevangen, en dat de Staat der Nederlanden recht had op vergoeding van de proceskosten.