ECLI:NL:HR:2004:AP0436

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/134HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • J.C. van Oven
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake alimentatie en cassatie door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vader en zijn dochter. De vader, eiser tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat hem had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 90.756,-- aan zijn dochter, vermeerderd met wettelijke rente. Dit bedrag was vastgesteld in een eerdere procedure die terugging tot een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 augustus 1997. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 8 september 2000, waarin het hof te 's-Gravenhage werd verzocht om de zaak opnieuw te behandelen na vernietiging van hun eerdere uitspraak.

De dochter, verweerster in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de vader. De advocaat-generaal, C.L. de Vries Lentsch-Kostense, heeft eveneens geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de vader in zijn middelen niet gegrond verklaard, en oordeelt dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geen nadere motivering gegeven, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de vader veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.358,07, waarvan een deel aan de griffier en een deel aan de dochter moet worden betaald. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op alimentatie en de rechtspositie van ouders en kinderen.

Uitspraak

17 september 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/134HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De dochter],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen thans verweerster in cassatie - verder te noemen: de dochter - en thans eiser tot cassatie - verder te noemen: de vader - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 8 september 2000, nr. C99/250, NJ 2001, 2. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 1999 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.
Na conclusiewisseling na verwijzing heeft het hof te Amsterdam bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 9 januari 2003 het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 augustus 1997, waarvan beroep, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vader veroordeeld om tegen kwijting aan de dochter te betalen € 90.756,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 1996.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De dochter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 9 juni 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de dochter begroot op € 2.358,07 in totaal, waarvan € 2.251,07 op de voet van art. 243 lid 1 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 107,-- aan de dochter.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 september 2004.