ECLI:NL:HR:2004:AP9663
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Octrooi-inbreuk en de beschermingsomvang van het Impro-octrooi
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de vennootschap IMPRO LIMITED, eiseres tot cassatie, en LIKO NEDERLAND B.V., verweerster in cassatie. IMPRO heeft Liko gedagvaard wegens vermeende inbreuk op haar Nederlandse octrooi 190.471, dat betrekking heeft op een inrichting voor het oprichten van een patiënt vanuit een stoel naar een staande positie. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft in eerste aanleg de vorderingen van IMPRO toegewezen, maar het gerechtshof heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van IMPRO afgewezen. Het hof oordeelde dat de Sabina-inrichting van Liko niet onder de beschermingsomvang van het octrooi van IMPRO valt, omdat de Sabina een langere hefarm heeft dan in het octrooi is beschreven en niet voldoet aan de essentiële kenmerken van de uitvinding.
De Hoge Raad heeft het principale beroep van IMPRO verworpen en geoordeeld dat het hof de juiste maatstaven heeft gehanteerd bij de beoordeling van de beschermingsomvang van het octrooi. De Hoge Raad bevestigde dat de gemiddelde vakman de in het octrooi vermelde afmetingen van de hefarm als essentieel zal beschouwen voor de werking van de inrichting. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die strekte tot verwerping van het principale beroep, werd gevolgd. De kosten van het geding in cassatie werden aan IMPRO opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de exacte formulering van octrooiconclusies en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de beschermingsomvang in het licht van de stand van de techniek. De zaak illustreert ook de juridische complexiteit rondom octrooi-inbreuk en de rol van de rechter bij de uitleg van octrooiconclusies.