ECLI:NL:HR:2004:AR8574

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39447
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake vaststelling verlies inkomstenbelasting 1996

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 januari 2003, nr. P01/03411, betreffende de beschikking van de Inspecteur inzake de vaststelling van het verlies in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De Inspecteur had het verlies vastgesteld op ƒ 11.112, maar na bezwaar van belanghebbende heeft het Hof het beroep gegrond verklaard en het verlies vastgesteld op ƒ 12.492. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij enkele klachten zijn aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof bevestigt.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is op 24 december 2004 openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 39.447
24 december 2004
AF
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 januari 2003, nr. P01/03411, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 51a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld op ƒ 11.112. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur en de beschikking tot vaststelling van het verlies voor het jaar 1996 vernietigd en het verlies voor het jaar 1996 vastgesteld op ƒ 12.492.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2004.