ECLI:NL:HR:2005:AR5741
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Onttrekking aan het verkeer van voorwerpen in verband met kinderpornografie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onttrekking aan het verkeer van voorwerpen die in beslag waren genomen in het kader van een onderzoek naar kinderpornografie. De betrokkene, geboren in het Verenigd Koninkrijk in 1946, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2004. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de in beslag genomen voorwerpen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer op basis van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof had vastgesteld dat de voorwerpen waren aangetroffen tijdens het onderzoek naar het feit waarvan de betrokkene werd verdacht, namelijk het verspreiden van kinderpornografisch materiaal.
De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht alle voorwerpen die met betrekking tot het feit zijn begaan of met behulp waarvan het feit is voorbereid, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, mits het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. In dit geval was er een redelijk vermoeden van schuld aan het strafbare feit van deelneming aan een criminele organisatie die als oogmerk had het verspreiden van kinderpornografisch materiaal. De inbeslaggenomen voorwerpen, die afbeeldingen van seksuele gedragingen bevatten waarbij minderjarigen betrokken waren, konden dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de bestreden beschikking konden leiden. De beschikking van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren in raadkamer, en werd openbaar uitgesproken.