3.2 Medinol heeft in haar conclusie van antwoord gesteld dat Cordis c.s. bij gebreke van (nog resterend) belang bij hun cassatieberoep daarin niet ontvankelijk zijn, omdat het daarbij bestreden arrest, voorzover daarin nadelig voor hen is beslist, zijn betekenis geheel heeft verloren, aangezien het litigieuze octrooi van Medinol (EP 856) door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau op 31 maart 2004 is herroepen, terwijl Medinol inmiddels uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van de door rechtbank en hof aan haar ten laste van Cordis c.s. toegewezen proceskosten en Medinol zich voorts bereid heeft verklaard om zowel de door rechtbank en hof ten gunste van Cordis c.s. toegewezen proceskosten als alle eventueel te liquideren proceskosten van Cordis c.s. in deze cassatieprocedure vrijwillig en integraal aan hen te voldoen. In de namens haar door mr. Oosting gegeven schriftelijke toelichting wordt deze stelling herhaald en wordt daaraan toegevoegd dat Cordis c.s. dientengevolge geen rechtens te respecteren belang meer hebben tot het voortzetten van het cassatieberoep. Voorts wordt nog opgemerkt dat naar het oordeel van Medinol voortzetting van de cassatieprocedure onnodige kosten meebrengt terwijl geen van de partijen in de onderhavige procedure baat zal hebben bij een uitspraak van de Hoge Raad.
Cordis c.s. hebben in de schriftelijke toelichting van hun advocaat ten aanzien van de vraag welk belang zij met handhaving van hun cassatieberoep nastreven, erop gewezen
(1) dat door de Hoge Raad nog niet is beslist of herroeping van een octrooi de werking aan een provisioneel inbreukverbod ex nunc of ex tunc ontneemt;
(2) dat zij Medinol hebben gevraagd of deze bereid was afstand te doen van alle rechten welke zij pretendeert aan het bestreden arrest van het hof te ontlenen, met name pretense aanspraken op verbeurde dwangsommen wegens niet nakoming van het daarbij opgelegde inbreukverbod, en dat Medinol hiertoe niet bereid was.
Mr. Oosting heeft in zijn dupliek niet op deze stellingen gereageerd. De advocaat van Cordis c.s. heeft in zijn repliek nadere gegevens verstrekt over de correspondentie betreffende het onder (2) bedoelde punt; deze dateert grotendeels van na de conclusie van antwoord. De advocaat van Cordis c.s. concludeert uit deze correspondentie, in het bijzonder een brief van mr. Oosting aan hem van 7 juni 2004, dat Medinol nog rechten - met name op verbeurde dwangsommen - aan het arrest van het hof meent te kunnen ontlenen en daarvan expliciet geen afstand wil doen. Op grond daarvan heeft hij na ontvangst van deze brief de rolrechter doen weten, dat Cordis c.s. belang hebben bij voortzetting van het cassatieberoep.
De Advocaat-Generaal heeft in de punten 3.5-3.8 van zijn conclusie als zijn oordeel gegeven, dat de hiervóór weergegeven stellingen van Medinol in de conclusie van antwoord en in de schriftelijke toelichting van mr. Oosting zich niet anders laten verstaan dan dat Medinol onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand heeft gedaan van alle rechten die zij (nog) zou kunnen ontlenen aan het bestreden arrest.
De advocaat van Cordis c.s. heeft in zijn brief van 11 februari 2005 te kennen gegeven dat Cordis c.s. inderdaad geen belang meer hebben bij hun cassatieberoep, indien de Hoge Raad tot het oordeel zou komen dat Medinol afstand heeft gedaan van haar aanspraken op beweerdelijk verbeurde dwangsommen.
In zijn brief van 11 februari 2005 merkt mr. Oosting namens Medinol in reactie hierop het volgende op:
"Uit de schriftelijke toelichting (onder 3.1) blijkt duidelijk van welke rechten Medinol ten opzichte van eiseressen tot cassatie (hierna: "Cordis c.s.") afstand heeft gedaan. De afstandsverklaring van Medinol omvat niet meer of minder dan hetgeen daar door Medinol is gesteld.
Overigens doet dit er niet aan af dat Cordis c.s. belang bij het voortzetten van het cassatieberoep missen."