ECLI:NL:HR:2005:AS5240

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/308HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in een octrooi-inbreukzaak tussen Cordis en Medinol

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, zijn Cordis Europa N.V. en Cordis B.V. (hierna: Cordis c.s.) in cassatie gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een geschil over de inbreuk op een Europees octrooi (EP 0 762 856) dat in handen is van Medinol Limited, een rechtspersoon naar Israëlisch recht. Medinol had Cordis c.s. in een eerdere procedure verboden inbreuk te maken op het octrooi en had hen veroordeeld tot schadevergoeding en/of winstafdracht. Cordis c.s. hebben in cassatie aangevoerd dat zij ontvankelijk zijn in hun beroep, ondanks de stelling van Medinol dat zij geen belang meer hebben bij het cassatieberoep omdat het octrooi inmiddels was herroepen door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 mei 2005 geoordeeld dat Cordis c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep. De Hoge Raad overwoog dat Medinol onvoorwaardelijk afstand had gedaan van alle rechten die zij nog zou kunnen ontlenen aan het bestreden arrest, en dat Cordis c.s. derhalve geen rechtens te respecteren belang meer hadden bij het voortzetten van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft Cordis c.s. ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Medinol zijn begroot op € 1.681,34.

Dit arrest benadrukt het belang van het bestaan van een rechtens te respecteren belang bij het instellen van cassatie, en dat het ontbreken van een dergelijk belang kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in het beroep. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige octrooi-inbreukzaken, vooral in situaties waarin de status van het octrooi ter discussie staat.

Uitspraak

13 mei 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/308HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. CORDIS EUROPA N.V.,
2. CORDIS B.V.,
beide gevestigd te Roden,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. C.J.J.C. van Nispen,
t e g e n
de rechtspersoon naar Israëlisch recht MEDINOL LIMITED,
gevestigd te Tel Aviv, Israël,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Medinol - heeft tezamen met twee andere vennootschappen bij exploten van 24 maart 2000 eiseressen tot cassatie - verder te noemen: Cordis c.s. - en dertien andere vennootschappen in versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Voorzover in cassatie van belang hebben zij gevorderd Cordis c.s. te verbieden inbreuk te maken op het Europees octrooi EP 0 762 856 en hen te veroordelen tot schadevergoeding en/of winstafdracht, met nevenvorderingen. Hiernaast hebben eiseressen bij wijze van provisionele voorziening gevorderd Cordis c.s. en de andere gedaagden te verbieden inbreuk te maken op het onderhavige octrooi, zulks op straffe van dwangsommen.
Nadat de dertien andere vennootschappen niet waren verschenen heeft de rechtbank bij beschikking van 27 juni 2000 eiseressen in de gelegenheid gesteld ter zake van de bij de dagvaarding gevorderde provisionele voorziening een incidentele conclusie van eis te nemen.
Bij incidentele conclusie van eis van 26 november 2000 hebben eiseressen bovengenoemde provisionele vorderingen ingesteld. Cordis c.s., tezamen met de overige gedaagden, hebben de provisionele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 maart 2001 de provisionele vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Medinol (tezamen met de twee andere vennootschappen die als eiseressen in prima waren opgetreden) hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 3 juli 2003, verbeterd bij arrest van 10 juli 2003, heeft het hof, voorzover in cassatie van belang, het provisionele vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Cordis c.s. verboden vanaf 48 uur na betekening en na zekerheidstelling door Medinol, inbreuk te maken op het octrooi totdat een einduitspraak is gedaan in de hoofdzaak dan wel door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in het beroep van de beslissing van de oppositieafdeling, op straffe van betaling door de betrokken vennootschap aan Medinol van een dwangsom van € 40.000,-- per overtreding door die vennootschap, of € 4.000,-- voor iedere inbreukmakende stent waarmee de betrokken vennootschap het verbod zal hebben overtreden. Het hof heeft voorts bepaald dat Medinol voor het inbreukverbod ten behoeve van Cordis zekerheid zal stellen ten bedrage van € 10.000.000,--. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Cordis c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Medinol heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Cordis c.s. in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping daarvan.
De zaak is voor Cordis c.s. toegelicht door hun advocaat en voor Medinol door mr. L. Oosting, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Cordis c.s. in hun beroep.
De advocaat van Cordis c.s. heeft bij brief van 11 februari 2005 op die conclusie gereageerd. Bij brief van dezelfde datum heeft mr. L. Oosting, advocaat te Amsterdam, namens Medinol op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen een provisionele uitspraak van het hof, waarin het hof aan Cordis c.s. het hiervóór onder 1 weergegeven verbod van inbreuk op een octrooi van Medinol heeft opgelegd. Aan overtreding van dit verbod zijn dwangsommen verbonden.
3.2 Medinol heeft in haar conclusie van antwoord gesteld dat Cordis c.s. bij gebreke van (nog resterend) belang bij hun cassatieberoep daarin niet ontvankelijk zijn, omdat het daarbij bestreden arrest, voorzover daarin nadelig voor hen is beslist, zijn betekenis geheel heeft verloren, aangezien het litigieuze octrooi van Medinol (EP 856) door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau op 31 maart 2004 is herroepen, terwijl Medinol inmiddels uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van de door rechtbank en hof aan haar ten laste van Cordis c.s. toegewezen proceskosten en Medinol zich voorts bereid heeft verklaard om zowel de door rechtbank en hof ten gunste van Cordis c.s. toegewezen proceskosten als alle eventueel te liquideren proceskosten van Cordis c.s. in deze cassatieprocedure vrijwillig en integraal aan hen te voldoen. In de namens haar door mr. Oosting gegeven schriftelijke toelichting wordt deze stelling herhaald en wordt daaraan toegevoegd dat Cordis c.s. dientengevolge geen rechtens te respecteren belang meer hebben tot het voortzetten van het cassatieberoep. Voorts wordt nog opgemerkt dat naar het oordeel van Medinol voortzetting van de cassatieprocedure onnodige kosten meebrengt terwijl geen van de partijen in de onderhavige procedure baat zal hebben bij een uitspraak van de Hoge Raad.
Cordis c.s. hebben in de schriftelijke toelichting van hun advocaat ten aanzien van de vraag welk belang zij met handhaving van hun cassatieberoep nastreven, erop gewezen
(1) dat door de Hoge Raad nog niet is beslist of herroeping van een octrooi de werking aan een provisioneel inbreukverbod ex nunc of ex tunc ontneemt;
(2) dat zij Medinol hebben gevraagd of deze bereid was afstand te doen van alle rechten welke zij pretendeert aan het bestreden arrest van het hof te ontlenen, met name pretense aanspraken op verbeurde dwangsommen wegens niet nakoming van het daarbij opgelegde inbreukverbod, en dat Medinol hiertoe niet bereid was.
Mr. Oosting heeft in zijn dupliek niet op deze stellingen gereageerd. De advocaat van Cordis c.s. heeft in zijn repliek nadere gegevens verstrekt over de correspondentie betreffende het onder (2) bedoelde punt; deze dateert grotendeels van na de conclusie van antwoord. De advocaat van Cordis c.s. concludeert uit deze correspondentie, in het bijzonder een brief van mr. Oosting aan hem van 7 juni 2004, dat Medinol nog rechten - met name op verbeurde dwangsommen - aan het arrest van het hof meent te kunnen ontlenen en daarvan expliciet geen afstand wil doen. Op grond daarvan heeft hij na ontvangst van deze brief de rolrechter doen weten, dat Cordis c.s. belang hebben bij voortzetting van het cassatieberoep.
De Advocaat-Generaal heeft in de punten 3.5-3.8 van zijn conclusie als zijn oordeel gegeven, dat de hiervóór weergegeven stellingen van Medinol in de conclusie van antwoord en in de schriftelijke toelichting van mr. Oosting zich niet anders laten verstaan dan dat Medinol onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand heeft gedaan van alle rechten die zij (nog) zou kunnen ontlenen aan het bestreden arrest.
De advocaat van Cordis c.s. heeft in zijn brief van 11 februari 2005 te kennen gegeven dat Cordis c.s. inderdaad geen belang meer hebben bij hun cassatieberoep, indien de Hoge Raad tot het oordeel zou komen dat Medinol afstand heeft gedaan van haar aanspraken op beweerdelijk verbeurde dwangsommen.
In zijn brief van 11 februari 2005 merkt mr. Oosting namens Medinol in reactie hierop het volgende op:
"Uit de schriftelijke toelichting (onder 3.1) blijkt duidelijk van welke rechten Medinol ten opzichte van eiseressen tot cassatie (hierna: "Cordis c.s.") afstand heeft gedaan. De afstandsverklaring van Medinol omvat niet meer of minder dan hetgeen daar door Medinol is gesteld.
Overigens doet dit er niet aan af dat Cordis c.s. belang bij het voortzetten van het cassatieberoep missen."
3.3 Uit het voorgaande blijkt dat Medinol zich herhaaldelijk en weloverwogen op het standpunt heeft gesteld dat Cordis c.s. belang bij het voortzetten van het cassatieberoep missen. Tegen de achtergrond van hetgeen Cordis c.s. hebben gesteld omtrent het belang bij voortzetten van het geding in cassatie, welke stelling erop neerkomt dat zodanig belang eerst ontbreekt indien Medinol tevens afstand doet van alle pretense aanspraken op verbeurde dwangsommen wegens niet nakomen van het bij het bestreden arrest opgelegde verbod, kan aan deze verklaring redelijkerwijze geen andere betekenis toekomen dan dat Medinol jegens Cordis c.s. onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand heeft gedaan van alle rechten die zij meent nog te kunnen ontlenen aan de bestreden uitspraak.
3.4 Mede in aanmerking genomen de door Medinol gedane toezeggingen ten aanzien van de proceskosten, brengt het in 3.3 overwogene mee dat Cordis c.s. geen belang meer hebben bij hun cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Cordis c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt Cordis c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Medinol begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 13 mei 2005.