ECLI:NL:HR:2005:AT6839

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/315HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake tariefverhoging basispakket door A2000 HOLDING N.V. (UPC) in geschil met de Gemeente Hilversum

In deze zaak heeft A2000 HOLDING N.V. (UPC) cassatie ingesteld tegen de Gemeente Hilversum. De Gemeente had UPC in kort geding gedagvaard en vorderingen ingesteld om UPC te verbieden een hoger tarief voor het basispakket in rekening te brengen dan € 10,50 per maand. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 23 november 2003 UPC verboden om dit tarief te verhogen voor haar abonnees in Hilversum. De Gemeente heeft hoger beroep ingesteld, waarop het gerechtshof te 's-Gravenhage op 12 augustus 2004 het vonnis heeft vernietigd, maar UPC opnieuw heeft verboden om het tarief te verhogen boven de gebruikelijke verhogingen die sinds 1996 van toepassing waren. UPC heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft op 8 juli 2005 het beroep in cassatie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad heeft UPC bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

8 juli 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/315HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
A2000 HOLDING N.V. ("UPC"),
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
DE GEMEENTE HILVERSUM,
gevestigd te Hilversum,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - heeft bij exploot van 10 december 2003 eiseres tot cassatie - verder te noemen: UPC - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam en gevorderd:
1. UPC te verbieden aan een of meer abonnees van UPC in de gemeente Hilversum gedurende het kalenderjaar 2004 een hoger tarief voor het basispakket in rekening te brengen dan € 10.50 inclusief BTW per maand, en
2. UPC te veroordelen aan de Gemeente te betalen een dwangsom van € 500.000,-- voor iedere maand of gedeelte van een maand welke UPC het onder 1. bedoelde verbod overtreedt, alsmede in de kosten van dit geding.
UPC heeft de vorderingen bestreden en van haar kant in voorwaardelijke reconventie, voor het geval in conventie van de geldigheid van de overeenkomst tussen partijen zou worden uitgegaan, gevorderd om de Gemeente te gebieden tot 15 januari 2004 te goeder trouw te onderhandelen met UPC over aanpassing van de overeenkomst, waaronder artikel 4.2 van de overeenkomst, daarbij rekening houdend met het huidige Wet- en regelgevingskader, en voor zover partijen niet binnen die periode overeenstemming bereiken, de Gemeente te gebieden binnen een week na afloop van die periode in overleg met UPC een mediator in te schakelen conform artikel 6 ACB Mediationreglement en onder diens leiding te goeder trouw door te onderhandelen gedurende een periode van drie weken, een en ander op straffe van een dwangsom.
De Gemeente heeft de vorderingen in voorwaardelijke reconventie bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 23 november 2003 UPC verboden om aan haar abonnees in de gemeente Hilversum vóór 1 april 2004 een verhoging van het tarief van het basispakket in rekening te brengen die uitgaat boven de verhogingen die tot nu toe, gelet op de bewoordingen van het contract en de wijze waarop partijen dat sinds 1996 hebben toegepast, gebruikelijk waren, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere maandtermijn ter zake waarvan UPC in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. UPC heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 12 augustus 2004 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing in conventie onder 1 (het hiervóór weergegeven verbod) en 4 (de afwijzing van het meer of anders gevorderde), en, in zoverre opnieuw rechtdoende, UPC verboden om aan haar abonnees in de gemeente Hilversum gedurende het kalenderjaar 2004 een verhoging van het tarief van het basispakket in rekening te brengen die uitgaat boven de verhogingen die tot nu toe, gelet op de bewoordingen van het contract en de wijze waarop partijen dat sinds 1996 hebben toegepast, gebruikelijk waren, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere maandtermijn ter zake waarvan UPC in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen en het vonnis waarvan beroep voor al het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft UPC beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt UPC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 juli 2005.