ECLI:NL:HR:2006:AU9511
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag loonbelasting en waarde in het economische verkeer van personeelsreizen
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 44.430, met een boete van ƒ 2.221. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verminderde tot ƒ 42.295 (€ 19.192,63) en de boete tot ƒ 971 (€ 440,62). Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën hebben cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissing tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur. De naheffingsaanslag werd verder verminderd tot ƒ 17.830 en de boete tot ƒ 891. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 348 aan belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288.
De zaak betreft de waardering van een personeelsreis naar Malta die belanghebbende aan haar werknemers had aangeboden. De Hoge Raad oordeelde dat de waarde in het economische verkeer van de verstrekte reis gelijk is aan de prijs die voor een vergelijkbare reis bij een reisorganisatie betaald zou moeten worden, en niet aan de kosten van een speciaal gecharterde vlucht. Dit oordeel van het Hof werd door de Hoge Raad bevestigd, waardoor het beroep van de Staatssecretaris faalde.