ECLI:NL:HR:2006:AX7803

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/251HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen accountant en voormalige cliënt over afgifte van administratieve gegevens

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen een accountant, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige cliënten, aangeduid als [verweerster] c.s. De zaak is ontstaan na een kort geding vonnis van 26 augustus 1997, waarin de rechtbank de accountant heeft veroordeeld tot afgifte van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens aan de cliënten. De accountant heeft echter geweigerd deze gegevens af te geven totdat een openstaand bedrag van ƒ 175.050,-- volledig was betaald. De cliënten hebben daarop executoriaal beslag gelegd op de accountant.

De rechtbank te Utrecht heeft in een later vonnis van 26 maart 2003 de vorderingen van de cliënten in conventie afgewezen, maar in reconventie de accountant veroordeeld om een exacte beschrijving van zijn werkzaamheden en de bijbehorende kosten te overhandigen. De accountant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 28 april 2005 het vonnis heeft bekrachtigd. Hierop heeft de accountant cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 oktober 2006 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de accountant niet had voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de afgifte van de administratieve gegevens en dat het hof terecht had geoordeeld dat de cliënten belang hadden bij de specificatie van de werkzaamheden waarvoor zij al een deel van het bedrag hadden betaald. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de accountant gesteld, die tot op dat moment nihil waren.

Uitspraak

13 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/251HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 9 januari 1998 verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweerster] c.s. - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair:
- het op 29 oktober 1997 ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslag op te heffen, althans [verweerster] c.s. te veroordelen om dit beslag binnen twee dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen;
- [verweerster] c.s. te verbieden om het vonnis van de president van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 augustus 1997 ten uitvoer te leggen vooral wat betreft de dwangsommen en [verweerster] c.s. te veroordelen om de (voorbereidingen tot) executie te staken;
- het een en ander op straffe van verbeurte door iedere gedaagde van een dwangsom van ƒ 20.000,-- voor iedere dag dat een of meer van de gedaagden in gebreke blijven met de volledige nakoming van het in deze te wijzen vonnis, een gedeelte van een dag te rekenen voor een gehele dag;
subsidiair:
- de executie van vorenbedoeld vonnis voor onbepaalde tijd te schorsen;
primair en subsidiair:
- [verweerster] c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding.
[Verweerster] c.s. hebben de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd:
- [eiser] te veroordelen tot de onvoorwaardelijke afgifte van de stukken die [betrokkene 1] noemt in zijn brief van 9 september 1997 en (daarnaast) die stukken die [eiser] noemt c.q. aanbiedt in zijn brief van 25 augustus 1997 binnen zeven dagen na betekening van het in deze door de rechtbank gewezen vonnis, op straffe van verbeurte van een door de rechtbank nader te bepalen dwangsom;
- [eiser] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [verweerster] c.s. feitelijk ter hand te stellen een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q. urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten tot een totaalbedrag van ƒ 110.000,--, zijnde het bedrag dat [verweerster] c.s. voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden in elk geval reeds hebben betaald;
- [eiser] te veroordelen in de kosten van de conventie en de reconventie.
Bij conclusie van repliek hebben [verweerster] c.s. hun vorderingen vermeerderd met een vordering tot verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [eiser] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen.
[Eiser] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank, waarnaar de zaak door de president was verwezen, heeft bij vonnis van 26 maart 2003 in conventie het gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld binnen vier weken na betekening van het vonnis aan [verweerster] c.s. ter hand te stellen een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q. urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten tot een totaalbedrag van ƒ 110.000,--, zijnde het bedrag dat [verweerster] c.s. voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden in elk geval reeds hebben betaald.
Tegen het vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 28 april 2005 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] heeft als accountant/administrateur werkzaamheden verricht voor en in opdracht van [verweerster] c.s.
(ii) Vanaf 12 oktober 1994 heeft [eiser] aan [verweerster] c.s. facturen gezonden tot een totaalbedrag van ƒ 175.050,--. Daarvan is ƒ 109.087,50 betaald.
(iii) Nadat de zakelijke relatie in mei 1997 was beëindigd, hebben [verweerster] c.s. aan [eiser] afgifte verzocht van de totale administratie met betrekking tot [verweerster] c.s. [eiser] heeft afgifte geweigerd zolang het hiervoor genoemde totaalbedrag niet volledig zou zijn betaald.
(iv) Bij vonnis in kort geding van 26 augustus 1997 heeft de president van de rechtbank te 's-Gravenhage [eiser], die zich tevergeefs op retentierecht beriep, veroordeeld tot afgifte aan [verweerster] c.s. van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens binnen een week na betekening van het vonnis, zulks onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 1000,-- (gemaximeerd op ƒ 100.000,--) per dag dat [eiser] met die afgifte in gebreke zou blijven.
(v) [Eiser] heeft per post een aantal stukken aan [verweerster] c.s. gezonden, voor het laatst begin september 1999 (bedoeld zal zijn: 1997).
(vi) [Verweerster] c.s., van mening dat [eiser] niet alle stukken heeft afgegeven, hebben [eiser] aangezegd dat hij ƒ 100.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd en hebben onder hem executoriaal beslag gelegd.
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 nader omschreven vorderingen heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij volledig aan het vonnis van 26 augustus 1997 heeft voldaan. De rechtbank, waarnaar de zaak op de voet van art. 438 lid 3 Rv. door haar president was verwezen, heeft de vordering afgewezen. De reconventionele vordering (afgifte van een exacte beschrijving van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden met bijbehorende urenspecificatie c.q urenverantwoording en de daarvoor in rekening gebrachte kosten, voor zover door [verweerster] c.s. voldaan) heeft de rechtbank toegewezen.
3.3 Deze beslissingen heeft [eiser] in hoger beroep elk met een grief bestreden. Beide grieven zijn door het hof verworpen. Het daartoe overwogene kan, voor zover in cassatie van belang, als volgt worden samengevat. [Verweerster] c.s. onderbouwen hun stelling dat niet alle stukken zijn overhandigd met een brief van 9 september 1997 van [betrokkene 1], de opvolgend accountant, die is opgesteld na ontvangst van de laatste zending stukken eerder in die maand. In deze brief worden de nog ontbrekende stukken vermeld (rov. 4.4). [eiser] stelt dat hij deze hetzij reeds aan [verweerster] c.s. heeft overgedragen, hetzij nimmer in zijn bezit heeft gehad. Ten aanzien van de aangifte vennootschapsbelasting 1993, de aangiften omzetbelasting 1990-1996, de aangiften loonbelasting 1990-1996, de enkelvoudige jaarrekeningen 1996 en de diskettes heeft [eiser] de gemotiveerde stelling van [verweerster] c.s. dat niet alle administratieve stukken zijn overgedragen echter onvoldoende betwist. Daarbij heeft het hof, dat van oordeel was dat het door de president gegeven bevel zich niet beperkte tot de stukken die vermeld waren op de door [verweerster] c.s. in de kortgedingprocedure overgelegde lijst, in aanmerking genomen:
- wat betreft de aangifte vennootschapsbelasting 1993, dat [eiser] in een brief van 21 mei 2003 vermeldt dat een bepaalde factuur betrekking heeft op werkzaamheden inzake die aangifte;
- wat betreft de overige hiervoor genoemde aangiften, dat [eiser] weliswaar betoogt dat [verweerster] c.s. die stukken al voor de kortgedingzitting in bezit hadden, maar dat hij zelf in een na die zitting geschreven brief aan [verweerster] c.s. een voorstel heeft gedaan waaruit niet anders kan worden begrepen dan dat hij toen over de in die brief genoemde stukken beschikte en [verweerster] c.s. niet;
- wat betreft de diskettes, dat [eiser] stelt dat hij die nooit in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij in een brief van 21 augustus 1997 heeft aangeboden de diskettes van de jaarstukken en van het kasboek 1995,1996 en ten dele 1997 af te geven na betaling van de desbetreffende werkzaamheden (rov. 4.5-4.10). Het betoog van grief 2 dat [verweerster] c.s. geen belang hebben bij het verstrekken van de specificaties van de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden slaagt niet. Nu vaststaat dat [verweerster] c.s. ƒ 109.087,50 heeft betaald is haar belang bij de specificatie van de desbetreffende werkzaamheden gegeven (rov. 4.11 en 4.12). Uit het voorgaande volgt dat aan de bewijsaanbiedingen van [eiser] moet worden voorbijgegaan (rov. 4.13).
3.4.1 Middel 1 klaagt dat het hof door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen heeft miskend dat de veroordeling van [eiser] tot het afgeven van alle administratieve, boekhoudkundige en fiscale gegevens en niet slechts de gegevens die vermeld stonden op de eerder door [verweerster] c.s. overgelegde lijst een onmogelijke veroordeling inhoudt indien niet bij beide partijen een identieke en duidelijke perceptie bestaat van wat het begrip "alle" omvat.
3.4.2 Het middel faalt. Het miskent dat aan het hof niet ter beoordeling was voorgelegd of het op 26 augustus 1997 door de president van de rechtbank te 's-Gravenhage in kort geding gegeven bevel juist (geformuleerd) was, maar slechts - althans wat het geding in conventie betreft - of [eiser] aan dat bevel had voldaan.
3.5.1 Middel 2 keert zich tegen de beslissing van het hof in rov. 4.13 dat aan de bewijsaanbiedingen van [eiser] kon worden voorbijgegaan. Het klaagt dat het hof een verboden prognose heeft gegeven ten aanzien van het bewijs dat, met betrekking tot de stukken die [eiser] van [verweerster] c.s. in zijn bezit heeft gehad, zou kunnen worden ontleend aan de getuigenverklaring van [betrokkene 2], die meer dan twintig jaar in loondienst als boekhouder voor [verweerster] c.s. heeft gewerkt, en dat het ten onrechte heeft nagelaten door middel van een bewijsopdracht vast te stellen over welke door [verweerster] c.s. opgevorderde stukken [eiser] beschikte.
3.5.2 Het middel faalt omdat het eraan voorbijziet dat het hof [eiser] niet tot bewijslevering heeft toegelaten omdat hij, zoals uiteengezet in de hiervoor in 3.3 weergegeven overwegingen 4.5 - 4.10, niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn verweer dat hij volledig aan het door de president van de rechtbank te 's-Gravenhage gegeven bevel tot afgifte had voldaan. Dit oordeel is onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd, zodat het middel ook faalt voor zover daarin in paragraaf 5 het tegendeel zou worden betoogd.
3.6 Middel 3 bevat, voorzover duidelijk, de klacht dat het hof is voorbijgegaan aan het met stukken onderbouwde betoog van [eiser], naar voren gebracht bij gelegenheid van de pleidooien voor het hof, dat hij inmiddels had voldaan aan de in reconventie door de rechtbank uitgesproken veroordeling. De klacht faalt. Het hof heeft kennelijk, en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat [eiser] zich hier beriep op een feit dat aan de juistheid van de door hem bestreden beslissing van de rechtbank niet kon afdoen. Tot verdere motivering was het hof niet gehouden. Het middel voldoet voor het overige niet aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 oktober 2006.