ECLI:NL:HR:2006:AY6710
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inkeerbepaling en overschrijding redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1949 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De verdachte stelde zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat hij een beroep deed op de inkeerbepaling van artikel 69, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Deze bepaling sluit strafvervolging uit indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet voordat hij weet dat de onjuistheid bekend is of zal worden.
Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet kon profiteren van de inkeerbepaling, omdat hij niet op de hoogte was van de indiening van correctieaangiften en geen opdracht had gegeven voor deze indieningen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden, maar dat deze overschrijding niet leidde tot rechtsgevolgen, omdat de zaak met voortvarendheid was behandeld. De Hoge Raad besloot om de opgelegde straf te verminderen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf werd verminderd tot 216 uren en de vervangende hechtenis tot 108 dagen. Het beroep werd voor het overige verworpen.