ECLI:NL:HR:2007:AZ0357
Hoge Raad
- Cassatie
- Hoge Raad der Nederlanden
- Rechtspraak.nl
Herinrichting en heffing van baatbelasting in Breda
In deze zaak, die betrekking heeft op de heffing van baatbelasting, heeft de Hoge Raad op 4 mei 2007 uitspraak gedaan. De gemeente Breda startte in 1994 met de herinrichting van haar binnenstad, waarbij een groot deel van de kosten door middel van baatbelasting werd verhaald. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag en was in beroep gegaan bij het Hof 's-Hertogenbosch, maar kreeg geen gelijk. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter gecasseerd en de zaak verwezen naar het Hof 's-Gravenhage.
Het Hof 's-Gravenhage oordeelde dat de herinrichting van de binnenstad niet heeft geleid tot een wezenlijke verandering van het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied in vergelijking met de oude situatie. Dit oordeel is van feitelijke aard en is niet onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de herinrichting als een voorziening kan worden aangemerkt, mits het geheel van de voorzieningen wezenlijk is veranderd. Dit houdt in dat er een wijziging naar inrichting, aard of omvang moet zijn ten opzichte van de oorspronkelijke toestand.
De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van het Hof 's-Gravenhage blijft in stand, en de Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van het Hof te herzien. De zaak is van belang voor de interpretatie van de begrippen 'voorziening' en 'baat' in het kader van de heffing van baatbelasting, vooral in situaties van herinrichting. De bijlage bij de conclusie biedt een model voor de beoordeling van dergelijke gevallen.