ECLI:NL:HR:2007:AZ0369
Hoge Raad
- Cassatie
- Hoge Raad der Nederlanden
- Rechtspraak.nl
Herinrichting en heffing van baatbelasting in de gemeente Breda
In deze zaak, die betrekking heeft op de heffing van baatbelasting door de gemeente Breda, is de Hoge Raad op 4 mei 2007 tot een uitspraak gekomen. De gemeente Breda startte in 1994 met de herinrichting van haar binnenstad, waarbij een groot deel van de kosten werd verhaald door middel van de heffing van baatbelasting. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag en was in beroep gegaan bij het Hof 's-Hertogenbosch, maar had daar geen succes. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof echter gecasseerd en de zaak verwezen naar het Hof 's-Gravenhage.
Het Hof 's-Gravenhage oordeelde dat de herinrichting van de binnenstad niet heeft geleid tot een wezenlijke verandering van het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied in vergelijking met de oude situatie. Dit oordeel was van feitelijke aard en werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. In de bijlage bij de conclusie van de Procureur-Generaal is een model uitgewerkt dat de vraag beantwoordt hoe de heffing van baatbelasting verloopt in het geval van herinrichting. De conclusie is dat een herinrichting kan worden aangemerkt als een voorziening, mits het geheel van de voorzieningen wezenlijk is veranderd. De Hoge Raad concludeert dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is, en dat de eerdere oordelen van de lagere instanties in stand blijven.
De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop gemeenten baatbelasting kunnen heffen in het kader van herinrichtingen, en benadrukt het belang van de beoordeling van de wezenlijke veranderingen in voorzieningen bij dergelijke belastingheffingen.