[Eiser] c.s. hebben deze vorderingen bestreden.
Nadat de kantonrechter bij tussenvonnis van 9 december 1998 een comparitie van partijen had gelast, heeft [verweerder] bij conclusie van repliek tevens wijziging van eis, voor het geval de vordering zou worden toegewezen, zijn eis vermeerderd met de vordering tot wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW en de wettelijke rente daarover, alsmede vakantiegeld berekend overeenkomstig de Wet Minimumloon en vakantiebijslag respectievelijk 8% over het pure loonbedrag en een vergoeding over niet-opgenomen vakantiedagen over de periode van 1 augustus 1996 tot 15 januari 1999, zijnde over tweeëneenhalf jaar (minimaal) 30 werkdagen.
Bij eindvonnis van 6 april 2000 heeft de kantonrechter, kort samengevat, zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de hiervoor onder 1 en 2 vermelde vorderingen alsmede de vermeerderde eis en heeft [verweerder] in zoverre niet-ontvankelijk verklaard; ook heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de hiervoor onder 3 vermelde vordering en de zaak naar de rechtbank te Maastricht verwezen ter verdere beoordeling van deze vordering en afdoening.
[Verweerder] is van het eindvonnis van de kantonrechter bij appeldagvaarding van 26 april 2000 in hoger beroep gekomen bij de rechtbank te Maastricht.
Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 20 december 2001 [eiser] c.s. tot bewijslevering had toegelaten, hebben [eiser] c.s. en [verweerder] getuigen doen horen en over en weer geconcludeerd en stukken overgelegd. Bij tussenvonnis van 19 februari 2003 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een regeling.
Bij memorie na comparitie tevens houdende wijziging van eis heeft [verweerder] zijn vordering onder 3 vermeerderd. Bij tussenvonnis van 31 maart 2004 heeft de rechtbank, samengevat, [verweerder] en [eiser] c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of er alsnog een minnelijke regeling was bereikt en heeft, indien geen regeling zou zijn bereikt, [verweerder] tot bewijs toegelaten. Na een tussenvonnis van 2 maart 2005, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich bij akte uit te laten over een deskundigenonderzoek, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 april 2005 het vonnis van de kantonrechter van 6 april 2000 vernietigd en opnieuw rechtdoende voor recht verklaard dat het door [eiser] c.s. op 20 augustus 1998 aan [verweerder] gegeven ontslag nietig is, [eiser] c.s. veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] een bedrag van € 55.456,18 aan achterstallig brutoloon te betalen inclusief 10% wettelijke verhoging over de periode van 1 augustus 1998 tot 15 januari 1999, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft zij [eiser] c.s. veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [verweerder] in de procedure voor de kantonrechter en voor de rechtbank in hoger beroep en na verwijzing; het meer of anders gevorderde is door de rechtbank afgewezen. Bij herstelvonnis van 22 juni 2005 heeft de rechtbank de proceskostenveroordeling verbeterd.
De vonnissen van de rechtbank van 20 december 2001, 19 februari 2003, 31 maart 2004, 2 maart 2005 en 27 april 2005 zijn aan dit arrest gehecht.