ECLI:NL:HR:2007:AZ4757

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03573/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging en geldigheid van inleidende dagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte en de geldigheid van de inleidende dagvaarding. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld door de Politierechter in Amsterdam voor feiten met parketnummer 13/057571-00 en 13/060350-00. Het Hof had de inleidende dagvaarding in zaak 1 nietig verklaard, maar de verdachte had cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, specifiek gericht op de feiten onder parketnummer 13/060350-00.

De Hoge Raad oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de tweede vervolging van zaak 2 niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid in de eerste strafvervolging. Dit betekent dat de eerdere beslissing van het Hof om het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de feiten in zaak 2 niet van invloed is op de ontvankelijkheid van het OM in de eerste vervolging van dezelfde zaak. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de inleidende dagvaarding in zaak 2 nietig verklaard moest worden. Het Hof had niet voldoende gemotiveerd dat de dagvaarding op geldige wijze was uitgereikt, aangezien er geen bewijs was dat de dagvaarding was geprobeerd uit te reiken op het juiste adres van de verdachte.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op de feiten onder parketnummer 13/060350-00 en verklaarde de inleidende dagvaarding onder dat parketnummer nietig. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling van strafzaken en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om de geldigheid van dagvaardingen te waarborgen.

Uitspraak

20 februari 2007
Strafkamer
nr. 03573/05
KM/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 oktober 2003, nummer 23/000710-02, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 24 augustus 2000 - de verdachte ter zake van 1. "mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" en 2. "wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de beslissing van het Hof met betrekking tot de zaak met parketnummer 13/057571-00 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de feiten vermeld onder parketnummer 13/060350-00 zal vernietigen en de inleidende dagvaarding onder dat parketnummer nietig zal verklaren, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel art. 68 Sr zich er tegen verzetten dat de vervolging in deze zaak wordt voortgezet nu het Openbaar Ministerie bij onherroepelijke uitspraak niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging.
3.2. De stukken van het dossier houden - voor zover van belang voor de beoordeling van het middel - het volgende in:
(i) een vonnis van de Politierechter van 24 augustus 2000 waarbij de verdachte in de ter terechtzitting gevoegde zaken bij verstek is veroordeeld wegens feiten met parketnummer 13/057571-00 (verder: zaak 1) en feiten met parketnummer 13/060350-00 (verder: zaak 2);
(ii) een akte rechtsmiddel van 11 december 2001 waarbij de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemd vonnis;
(iii) een arrest van het Hof van 9 oktober 2003 waarbij de inleidende dagvaarding in zaak 1 nietig is verklaard en de verdachte bij verstek is veroordeeld wegens de feiten in zaak 2;
(iv) een akte rechtsmiddel van 6 juli 2005 waarbij de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof van 9 oktober 2003;
(v) een dagvaarding van 5 april 2004 in zaak 1 waarbij de verdachte is gedagvaard om op 17 mei 2004 ter terechtzitting van de Politierechter te verschijnen;
(vi) een vonnis van de Politierechter van 17 mei 2004 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de feiten in de zaken 1 en 2.
3.3. Het middel faalt. Na het instellen van beroep in cassatie tegen de bestreden uitspraak, voor zover daarin beslissingen zijn genomen ten aanzien van zaak 2, is het hiervoor in 3.2 onder (vi) vermelde vonnis van de Politierechter van 17 mei 2004 gewezen. Het feit dat in dit vonnis het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in zijn tweede vervolging ter zake van zaak 2, staat - anders dan het middel betoogt - aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn eerste strafvervolging ten aanzien van zaak 2 niet in de weg.
4 Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet de inleidende dagvaarding in de zaak 2 nietig heeft verklaard.
4.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
- blijkens de akte van uitreiking is tevergeefs getracht de inleidende dagvaarding in zaak 2 op 13 juli 2000 uit te reiken op het adres [a-straat 1] te [plaats];
- blijkens de genoemde akte is de dagvaarding op 8 augustus 2000 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam en als gewone brief verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats].
4.3. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen:
"In de zaak met parketnummer 13/057571-00
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 24 augustus is op 14 augustus 2000 aan de waarnemend griffier van de rechtbank te Amsterdam uitgereikt, omdat, zoals blijkt uit de akte van uitreiking, van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was.
Verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie op 3 augustus 2000 verklaard woonachtig te zijn op het adres [b-straat 1], [postcode] [plaats]. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat is getracht de dagvaarding op dit adres uit te reiken. Dit brengt mee dat de dagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is uitgereikt en - nu de verdachte niet op de terechtzitting in eerste aanleg is verschenen - op grond daarvan nietig dient te worden verklaard."
4.4. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak niets vastgesteld omtrent de geldigheid van de inleidende dagvaarding in zaak 2. Nu het Hof evenwel heeft vastgesteld dat de uitreiking van de dagvaarding in zaak 1 op 14 augustus 2000 aan de griffier nietig dient te worden verklaard aangezien de verdachte bij de politie op 3 augustus 2000 als woonadres [b-straat 1] te [plaats] heeft opgegeven, is 's Hofs kennelijke oordeel dat de uitreiking van de inleidende dagvaarding in zaak 2 op 8 augustus 2000 op geldige wijze heeft plaatsgevonden zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk nu noch uit 's Hofs arrest noch uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat in dit geval ook is getracht de dagvaarding uit te reiken op het adres [b-straat 1] te [plaats].
4.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de inleidende dagvaarding in zaak 2 nietig verklaren.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de feiten met parketnummer 13/060350-00, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter ter zake van de feiten met dat parketnummer is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding met parketnummer 13/060350-00 nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 20 februari 2007.