ECLI:NL:PHR:2024:683

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
22/01147
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigverklaring van de inleidende dagvaarding in een strafzaak

In deze zaak gaat het om de vraag of de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend aan de verdachte, die in een eerdere procedure door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld tot een taakstraf voor mishandeling. De verdachte had tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij geen GBA-adres had en dat zijn woonadres het adres van zijn vriendin was. De advocaat van de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de dagvaarding niet op het juiste adres is betekend, wat zou leiden tot nietigheid van de dagvaarding. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de dagvaarding wel rechtsgeldig was betekend, maar het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het opgegeven adres van de verdachte niet als feitelijke woon- of verblijfplaats is aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden, omdat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting en de dagvaarding niet op het juiste adres is betekend. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01147

Zitting25 juni 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 18 maart 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens ‘mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel’, veroordeeld tot 60 uren taakstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.T. Laigsingh, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerstemiddel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, bevat een klacht over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in eerste aanleg rechtsgeldig is betekend.
De zaak is in hoger beroep ter terechtzitting van 18 maart 2022 inhoudelijk behandeld. Het proces-verbaal van die zitting houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte,
opgeroepen als:

[verdachte]

geboren [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]
[a-straat 1] , [plaats] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart dat de verdachte op de hoogte is van de zitting, maar andere afspraken heeft, en hij door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De raadsman vraagt het woord, krijgt het woord en voert als preliminair verweer:
Mijn cliënt is bij verstek veroordeeld en hij was niet op de hoogte van de zaak. Wij stellen ons op het standpunt dat de inleidende dagvaarding nietig is, nu niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Mijn cliënt had ten tijde van de zitting in eerste aanleg geen GBA-adres en dus had de dagvaarding verzonden moeten worden naar het door hem tijdens het verhoor opgegeven adres. Nu dit is nagelaten, dient de dagvaarding conform de voorschriften van de artikelen 588 en 588a Sv nietig verklaard te worden en dient de zaak terugverwezen te worden naar eerste aanleg, zodat mijn cliënt twee feitelijke instanties heeft die zijn zaak kunnen beoordelen.
De advocaat-generaal reageert:
Ik heb de aktes voor mij en ik zie dat op het inschrijvingsadres van de verdachte is uitgereikt aan een huisgenoot. Nu geen afschrift naar het opgegeven adres is verzonden, had de zaak aangehouden moeten worden maar er is geen sprake van een nietige dagvaarding.
De raadsheer deelt als beslissing mede dat de dagvaarding in eerste aanleg niet nietig is, de dagvaarding is in overeenstemming met artikel 36g Sv aan de verdachte toegezonden. De zaak had wel door de politierechter aangehouden moeten worden zodat de oproeping had kunnen worden toegezonden aan het bij het eerste verhoor door de verdachte opgegeven adres. De verdachte had echter vandaag kunnen verschijnen om zijn verhaal te doen, maar heeft ervoor gekozen daarvan af te zien. De raadsheer ziet onvoldoende aanleiding de zaak terug te wijzen en deze zal dan ook vandaag inhoudelijk behandeld worden.’
5. De aan Uw Raad toegezonden stukken houden het volgende in:
(i) een proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 augustus 2020 dat onder meer inhoudt:
‘V= vraag verbalisant
A= antwoord verdachte
(…)
V: Waar woon je? Waar sta je ingeschreven?
A: [a-straat 1] , [plaats] . Dat is haar woning niet mijn woning.
V: Waar staat U ingeschreven GBA? (
BFK: gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens - thans basisregistratie personen (= BRP)
A: Nergens
V: Heeft U een postadres?
A: Ja dat is daar op het [a-straat 1] . [postcode] (
BFK: ik begrijp: [a-straat 1] , [plaats]
V: Met wie woon je daar?
A: Met mijn vriendin’.
(ii) een dagvaarding van de verdachte om op 23 december 2020 om 14:10 uur voor de politierechter te Amsterdam te verschijnen;
(iii) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, waarop bij briefsoort staat vermeld: ‘dagvaarding’, bij parketnummer: ‘13-205923-20’, bij zitting: ‘23 december 2020’, bij tijdstip: ’14:10’ en bij forum: ‘politierechter’. Deze akte houdt in dat de dagvaarding op 2 december 2020 is uitgereikt op het adres [b-straat 1] , [plaats] . Er staat een kruisje in het vakje ‘Ja’ achter de tekst (Bezorger, u kunt de brief uitreiken) ‘Aan een ander op het vermelde adres, die belooft die brief onmiddellijk aan geadresseerde te geven’. Op de akte staat als adres vermeld: ‘ [b-straat 1] [plaats] ’;
(iv) een akte van uitreiking met als geadresseerde de verdachte, waarop bij briefsoort staat vermeld: ‘dagvaarding’, bij parketnummer: ‘13-205923-20’, bij zitting: ‘23 december 2020’ en bij forum: ‘politierechter’. Deze akte houdt in dat de dagvaarding op 26 november 2020 is uitgereikt aan de medewerker van het openbaar ministerie; daarbij is ‘Ja’ aangekruist bij ‘De woon- of verblijfplaats van de geadresseerde is niet bekend’. Op de akte staat als adres vermeld: ‘Zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’;
(v) een informatiestaat SKDB-persoon betreffende verdachte van 26 november 2020. Hieruit volgt dat het BRP-adres van de verdachte sinds 17 april 2019 de status ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’ heeft, en dat hij niet is gedetineerd in Nederland. Voorts blijkt hieruit dat het adres [b-straat 1] te [plaats] als laatst opgegeven woon-of verblijfplaats staat vermeld met als registratiedatum 25 maart 2020. Deze informatiestaat SKDB-persoon is aan de akte van uitreiking genoemd onder (iv) gehecht;
(vi) een aantekening mondeling vonnis van 23 december 2020 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, inhoudend dat de verdachte bij verstek is veroordeeld. Als adres van de verdachte is vermeld: ‘ [b-straat 1] , [plaats] ’.
6. De steller van het middel voert aan dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor heeft verklaard dat hij geen GBA-adres heeft en dat hij als zijn woonadres [a-straat 1] , [plaats] heeft opgegeven. Volgens de steller van middel heeft de verdachte nooit op het adres [b-straat 1] , [plaats] verbleven. De steller van het middel stelt zich vervolgens op het standpunt dat de inleidende dagvaarding ten onrechte niet is betekend op het door de verdachte bij zijn verhoor opgegeven woonadres, [a-straat 1] , [plaats] . De dagvaarding in eerste aanleg zou aldus niet rechtsgeldig zijn betekend. Voorts meent de steller van het middel dat het hof ten onrechte is overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, nu ‘de gemachtigde’ ter terechtzitting in hoger beroep zou hebben verzocht om terugwijzing naar de politierechter vanwege nietigheid van de inleidende dagvaarding en het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat de dagvaarding overeenkomstig art. 36g Sv aan de verdachte is verzonden. Het hof zou in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 14, derde lid, aanhef en onder d, IVBPR hebben gehandeld nu de verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht.
7. Artikel 36e, eerste en tweede lid, Sv luidt als volgt: [1]
‘1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1° aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2° indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.’
8. Een in veel opzichten vergelijkbare regeling was voor de gedeeltelijke inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen opgenomen in artikel 588, eerste en derde lid, (oud) Sv.
9. Uit artikel 36e, eerste en tweede lid, Sv volgt dat wanneer een verdachte niet is gedetineerd en niet is ingeschreven in de BRP, de uitreiking van de gerechtelijke mededeling dient plaats te vinden aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde. Uw Raad spreekt in dat verband in het overzichtsarrest inzake betekening en het aanwezigheidsrecht van 12 maart 2002 van ‘een uit de stukken blijkend – voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald – adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden’. [2] Volgens Uw Raad zou wat betreft de dagvaarding in eerste aanleg ‘in aanmerking kunnen komen een door de verdachte bij zijn verhoor door de politie of de rechter-commissaris opgegeven adres’. [3]
10. Uit de in randnummer 5 vermelde stukken kan worden opgemaakt dat de berechting in eerste aanleg bij verstek heeft plaatsgevonden en dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de inleidende dagvaarding niet was gedetineerd. De dagvaarding in eerste aanleg is – blijkens de daarvan opgemaakte aktes van uitreiking – op 26 november 2020 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was en op 2 december 2020 uitgereikt op het adres [b-straat 1] , [plaats] ‘(a)an een ander op het vermelde adres, die belooft die brief onmiddellijk aan geadresseerde te geven’. Verder houdt de Informatiestaat SKDB-persoon van 26 november 2020 in dat vanaf 17 april 2019 geen BRP-adres van de verdachte bekend is en dat als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met registratiedatum 15 maart 2020, het adres [b-straat 1] te [plaats] staat vermeld. Uit de stukken blijkt dat de verdachte bij een politieverhoor van 12 augustus 2020 als woonadres heeft opgegeven het adres van zijn vriendin: [plaats] , [a-straat 1] , en dat hij heeft verklaard dat dit tevens zijn postadres is.
11. Een en ander brengt mee dat het middel voor zover inhoudend dat het hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend, slaagt. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat het hof het adres [a-straat 1] in [plaats] niet heeft aangemerkt als een uit de stukken blijkend, niet door een latere opgave achterhaald, adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. [4] Daarbij is niet van belang of de dagvaarding in overeenstemming met artikel 36g Sv aan de verdachte is toegezonden; het toezenden van een afschrift van de dagvaarding aan een bij het eerste verhoor in de strafzaak opgegeven adres is ten opzichte van de betekening een aanvullende waarborg, zo volgt ook uit artikel 36g, derde lid, onder a, Sv.
12. Art. 422a Sv bevat een regeling voor gevallen waarin de inleidende dagvaarding op een andere grond dan een aan de tenlastelegging klevend gebrek nietig had behoren te worden verklaard. Het gerechtshof doet de zaak in dat geval zelf af, ‘tenzij terugwijzing naar dezelfde rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte ter terechtzitting is verlangd’. Uit het overzichtsarrest inzake betekening en het aanwezigheidsrecht van 12 maart 2002 kan worden afgeleid dat ook een verlangen van de raadsman tot terugwijzing dient te leiden. [5]
13. Nu de gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep een beroep heeft gedaan op de nietigheid van (de betekening van) de inleidende dagvaarding en terugwijzing heeft verlangd, had het hof aan de nietigheid van (de betekening van) de inleidende dagvaarding gevolgen moeten verbinden. Dat brengt mee dat ook het oordeel van het hof dat de zaak niet behoefde te worden teruggewezen nu de verdachte ervan heeft afgezien ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen en zijn verhaal te doen, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
14. Het middel is terecht voorgesteld. Naar het mij voorkomt kan Uw Raad de inleidende dagvaarding om doelmatigheidsredenen zelf nietig verklaren. [6]
15. Nu het eerste middel naar mijn mening doel treft en dat tot vernietiging van de bestreden uitspraak dient te leiden, laat ik het tweede middel onbesproken. Indien Uw Raad anders oordeelt over het eerste middel ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Wet van 22 februari 2017,
2.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002: AD5163,
3.Vgl. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4757 en HR 25 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2414.
4.Ik merk op dat dit adres later is opgegeven dan het adres [b-straat 1] in [plaats] . Vgl. HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:626.
5.Vgl. ook HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
6.Vgl. HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:434 en HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:563.