ECLI:NL:HR:2007:BA2075

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/147HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vordering tot herbouw van een monument na onrechtmatige sloop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Stichting Monumentenzorg Curaçao (hierna: Monumentenzorg) tegen Scharloo Central Properties N.V. (hierna: SCP). Monumentenzorg had in eerste aanleg verzocht om SCP te veroordelen tot de herbouw van het monument 'De Vijf Zinnen', dat na een brand zonder vergunning was gesloopt. Het gerecht in eerste aanleg had de vordering van Monumentenzorg op 1 maart 2004 toegewezen, maar SCP ging in hoger beroep. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba vernietigde het vonnis van het gerecht en wees de vordering van Monumentenzorg af in een eindvonnis op 9 augustus 2005.

Monumentenzorg stelde dat SCP onrechtmatig had gehandeld door het monument te slopen zonder de vereiste vergunning. SCP betwistte de vordering en het Hof oordeelde dat de onrechtmatige sloop niet leidde tot een verplichting voor SCP om het monument te herbouwen. De Hoge Raad oordeelde dat Monumentenzorg niet-ontvankelijk was in haar beroep tegen het tussenvonnis van het Hof en verwierp het beroep voor het overige. De Hoge Raad stelde dat de vordering tot herbouw niet kon worden toegewezen, omdat de onrechtmatige daad van SCP niet leidde tot een verplichting tot herstel in de oude toestand. De Hoge Raad oordeelde dat herbouw niet gelijkgesteld kon worden aan herstel in de oude toestand en dat de civiele bescherming van Monumentenzorg in dit opzicht door de wetgever beperkt was.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van monumenten en de mogelijkheden voor schadevergoeding in gevallen van onrechtmatige sloop. De Hoge Raad veroordeelde Monumentenzorg in de kosten van het geding in cassatie, die tot op dat moment waren begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

8 juni 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/147HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING MONUMENTENZORG CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
SCHARLOO CENTRAL PROPERTIES N.V.,
kantoorhoudende in Willemstad, Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 22 april 2003 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, zittingsplaats Curaçao, ingekomen verzoekschrift heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: Monumentenzorg - zich gewend tot dat gerecht en verzocht, zakelijk weergegeven, primair verweerster in cassatie - verder te noemen: SCP - te veroordelen tot de herbouw van het monument De Vijf Zinnen in optimale uiterlijke gelijkenis en met zoveel mogelijk gelijksoortig en authentiek materiaal op dezelfde plaats als het gesloopte monument, en subsidiair Monumentenzorg te machtigen om op de voet van art. 3:299 BWNA zelf tot herbouw van De Vijf Zinnen over te gaan, SCP te bevelen die herbouw toe te staan en de kosten daarvan bij vooruitbetaling te voldoen aan Monumentenzorg, alsmede SCP te veroordelen voor de kosten van die herbouw zekerheid te stellen.
SCP heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 1 maart 2004 de primaire vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft SCP hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Na een tussenvonnis van het Hof van 30 november 2004 heeft het hof bij eindvonnis van 9 augustus 2005 het vonnis van het gerecht vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Monumentenzorg afgewezen.
Beide vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van het hof heeft Monumentenzorg beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SCP heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring voor zover het beroep is gericht tegen 's hofs tussenvonnis en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaat van Monumentenzorg heeft bij brief van 2 maart 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Monumentenzorg stelt zich blijkens haar statuten tot doel het behoud en herstel van monumenten op Curaçao.
(ii) SCP heeft in december 1997 een perceel grond aan de Scharlooweg in Willemstad te Curaçao in eigendom verworven, met daarop een pand dat ter plaatse bekend stond als "De Vijf Zinnen" en dat was aangemerkt als beschermd monument als bedoeld in de Monumenteneilandsverordening Curaçao (A.B. 1990, no. 5, hierna: MEV).
(iii) Op 28 mei 1999 is brand ontstaan in het pand, waarbij in elk geval het dak verloren is gegaan.
(iv) Kort na de brand heeft [betrokkene 1], directeur en aandeelhouder van SCP, de restanten van het pand laten slopen. Voor de sloop was geen (ingevolge art. 8 MEV vereiste) vergunning verleend door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao. [Betrokkene 1] is daarvoor bij onherroepelijk geworden vonnis strafrechtelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van NAf. 15.000,--.
(v) Bij brief van 14 april 2003 heeft Monumentenzorg SCP gesommeerd binnen acht (werk)dagen met haar in overleg te treden over de herbouw van De Vijf Zinnen, aan welke sommatie SCP niet heeft voldaan.
3.2 Monumentenzorg heeft aan haar onder 1 weergegeven vordering tot (kort gezegd) herbouw van De Vijf Zinnen ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van directeur van SCP onrechtmatig heeft gehandeld door over te gaan tot sloop van de restanten van De Vijf Zinnen zonder de daarvoor ingevolge art. 8 MEV vereiste vergunning, dat die onrechtmatige daad aan SCP moet worden toegerekend, dat SCP derhalve schadeplichtig is jegens Monumentenzorg die een rechtspersoon is in de zin van art. 3:305a BWNA, en dat de herbouw van De Vijf Zinnen met nieuw en voor zover mogelijk authentiek materiaal een passende vorm van schadevergoeding is.
Nadat het gerecht de vordering had toegewezen, heeft het hof de vordering alsnog afgewezen. Daartoe overwoog het hof in zijn eindvonnis, voor zover in cassatie van belang:
"2.1 Door de onrechtmatige sloop van de restanten van het beschermde monument zijn een ideëel belang waarvan Monumentenzorg blijkens haar doelomschrijving de behartiging op zich heeft genomen en het algemeen belang blijvend geschaad. Dit is te betreuren en hiertegen is terecht strafrechtelijk opgetreden. Men kan echter niet zeggen dat door die sloop een onrechtmatige toestand is ontstaan op de plaats waar het monument heeft gestaan. Op de toestand ter plaatse kan dus geen verplichting van SCP jegens Monumentenzorg worden gebaseerd om tot herbouw over te gaan. Evenmin kan het laten voortbestaan van de na de sloop ontstane toestand (voorzover van dat voortbestaan sprake is) worden aangemerkt als een onrechtmatige gedraging.
2.2 Het moge zo zijn dat Monumentenzorg, indien zij vóór de sloop voldoende aannemelijk had kunnen maken dat deze dreigde, in rechte een verbod tot sloop had kunnen vorderen. Dat brengt echter niet mee dat zij na de sloop herbouw kan vorderen. Er is hier geen sprake van het ongedaan maken van de gevolgen van een gedraging die is verricht, maar verboden had kunnen worden. Door de gedraging is onherstelbare schade ontstaan. Herbouw is in dat opzicht niet gelijk te stellen aan herstel in de oude toestand. Herbouw zou derhalve in relatie tot Monumentenzorg neerkomen op vergoeding in natura van immateriële schade. Het onderhavige geval valt echter buiten de grenzen waarbinnen vergoeding van immateriële schade mogelijk is. De omstandigheden dat hier sprake is van een collectieve actie en dat de schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom gevorderd wordt, doen daar niet aan af. De civiele bescherming van Monumentenzorg is in dit opzicht door de wetgever beperkt."
3.3 Het cassatieberoep van Monumentenzorg is weliswaar mede tegen het tussenvonnis van het hof gericht, maar daartegen zijn geen klachten gericht zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
3.4 Bij de beoordeling van de tegen het eindvonnis gerichte middelen moet vooropgesteld worden dat de vordering van Monumentzorg inhoudt dat SCP overgaat tot herstel van "De Vijf Zinnen" in de vorm van de bouw van een replica van het geheel verloren gegane monument. Monumentenzorg heeft haar vordering echter gebaseerd op een onrechtmatige daad van SCP die daarin bestaat dat, nadat het pand door brand was verwoest, de restanten van het pand zonder de daarvoor vereiste vergunning zijn gesloopt, en dat SCP de daaruit voortvloeiende toestand heeft laten voortbestaan. Nu Monumentenzorg aan haar vordering niet mede ten grondslag heeft gelegd dat SCP aansprakelijk is voor (de gevolgen van) de brand zelf, kan de op voormelde onrechtmatige daad van SCP gegronde vordering niet verder strekken dan tot herstel van de na de brand overgebleven restanten van het pand.
3.5.1 Middel I berust in zijn beide onderdelen op de klacht dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 12 MEV, voor zover in zijn overwegingen het oordeel besloten ligt dat herbouw die neerkomt op het bouwen van een replica van het geheel verloren gegane monument niet kan gelden als een herstel in de zin van genoemde bepaling. Art. 12 MEV luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
"1. De eigenaren (...) zijn onverminderd het bepaalde in artikel 8 en 9 verplicht de werkzaamheden tot onderhoud en herstel van het beschermde monument naar goed beheer te verrichten of te doen verrichten."
Wat er zij van de vraag in hoeverre het Bestuurscollege een eigenaar van een geheel verloren gegaan monument in voorkomend geval op grond van art. 12 MEV kan verplichten tot het bouwen van een replica, welke vraag thans niet aan de orde is, kan genoemde bepaling gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene in ieder geval niet leiden tot toewijzing van de vordering van Monumentenzorg tot een herbouw van "De Vijf Zinnen" die neerkomt op het bouwen van een replica daarvan. Het hof behoefde zich derhalve niet te begeven in de vraag of een verplichting tot herstel in de zin van art. 12 MEV onder omstandigheden mede een verplichting tot het bouwen van een replica van een geheel verloren gegaan monument kan omvatten, zoals Monumentenzorg in dit geding heeft gevorderd. Daarop stuit het middel in zijn beide onderdelen af.
3.5.2 Volgens de klacht van het eerste onderdeel van middel II heeft het hof met zijn oordeel dat herbouw van het pand in relatie tot Monumentenzorg zou neerkomen op vergoeding in natura van immateriële schade en dat het onderhavige geval buiten de grenzen valt waarbinnen vergoeding van immateriële schade mogelijk is, miskend dat art. 3:305a BWNA mede ertoe strekt rechtsbescherming te bieden tegen het toebrengen van schade van ideële aard, zoals in dit geval het tenietgaan van een monument met cultuurhistorische waarde. Wat er ook zij van dit oordeel van het hof, de aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden nu blijkens het onder 3.4 overwogene de vordering van Monumentenzorg verder gaat dan door de grondslag daarvan wordt gerechtvaardigd. Dit brengt tevens mee dat Monumentzorg geen belang heeft bij de klacht in het tweede onderdeel van middel II, inhoudende dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel de afwijzing van de vordering onvoldoende heeft gemotiveerd, voor zover het heeft geoordeeld dat het bouwen van een replica van een geheel verloren gegaan monument niet kan gelden als een te dezen passende vorm van vergoeden van de schade.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Monumentenzorg niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het tussenvonnis van het hof;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt Monumentenzorg in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SCP begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juni 2007.