ECLI:NL:HR:2007:BA7027
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verrekening van kosten van gemeenschappelijke huishouding na ontbinding huwelijk
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man, die ooit gehuwd waren, over de verrekening van de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding na de ontbinding van hun huwelijk. Het huwelijk eindigde op 22 augustus 2002, na een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Assen. De rechtbank had eerder, op 29 januari 2003, de verzoeken van de man tot verdeling van gemeenschappelijke goederen en van de vrouw tot verrekening van huishoudelijke kosten afgewezen. De man ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden, waar hij verzocht om de eerdere beschikking te vernietigen en een vergoeding te krijgen voor zijn investeringen in de echtelijke woning. De vrouw stelde incidenteel hoger beroep in en vroeg om een vergoeding van de door haar gedragen huishoudelijke kosten.
Na een tussenbeschikking op 3 augustus 2004, waarin de vrouw werd uitgenodigd om bewijsstukken aan te leveren, oordeelde het hof op 21 september 2005 dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep met betrekking tot bepaalde vorderingen en dat hij de vrouw een bedrag van € 1.614,52 moest betalen. De vrouw ging in cassatie tegen deze eindbeschikking, terwijl de man het beroep bestreed en incidenteel beroep instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat zij haar vordering had vermeerderd na de eindbeschikking van het hof, wat in strijd was met de eisen van een goede procesorde. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het hof en verwierp het incidentele beroep van de man. De uitspraak benadrukt de regels omtrent eisvermeerdering in hoger beroep en de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.