ECLI:NL:HR:2007:BA7554
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn bij PIJ-maatregel in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens 'Den Hey-Acker' te Breda, had op 3 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad constateert dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden.
De Hoge Raad oordeelt echter dat deze termijnoverschrijding niet tot strafvermindering kan leiden, omdat het Hof geen straf heeft opgelegd. De opgelegde maatregel, namelijk de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, is van zodanige aard dat deze niet voor vermindering in aanmerking komt, aangezien de duur van deze maatregel niet vooraf is bepaald. De Hoge Raad besluit dan ook dat het voldoende is om vast te stellen dat de redelijke termijn is overschreden, zonder dat dit gevolgen heeft voor de opgelegde maatregel.
De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is openbaar gemaakt op 18 september 2007.