ECLI:NL:HR:2007:BA7554

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01817/06 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn bij PIJ-maatregel in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens 'Den Hey-Acker' te Breda, had op 3 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad constateert dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden.

De Hoge Raad oordeelt echter dat deze termijnoverschrijding niet tot strafvermindering kan leiden, omdat het Hof geen straf heeft opgelegd. De opgelegde maatregel, namelijk de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, is van zodanige aard dat deze niet voor vermindering in aanmerking komt, aangezien de duur van deze maatregel niet vooraf is bepaald. De Hoge Raad besluit dan ook dat het voldoende is om vast te stellen dat de redelijke termijn is overschreden, zonder dat dit gevolgen heeft voor de opgelegde maatregel.

De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is openbaar gemaakt op 18 september 2007.

Uitspraak

18 september 2007
Strafkamer
nr. 01817/06 J
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 december 2005, nummer 20/009744-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens "Den Hey-Acker" te Breda.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 juni 2005 - de verdachte ter zake van parketnummer 01/053114-04 "zware mishandeling", parketnummer 01/044536-04, 1 primair "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en parketnummer 01/044536-04, 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" de maatregel opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 3 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
4.2. Deze termijnoverschrijding zal evenwel niet tot strafvermindering kunnen leiden aangezien het Hof geen straf heeft opgelegd. De door het Hof opgelegde maatregel, de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, leent zich naar zijn aard niet voor vermindering, reeds omdat de duur daarvan niet vooraf is bepaald. De Hoge Raad komt daarom tot het oordeel dat moet worden volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 september 2007.