ECLI:NL:HR:2007:BA7897

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01847/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake overtreding Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2007 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Gerechtshof had de verdachte ter zake van een overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het beroep.

De Hoge Raad overwoog dat ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering, beroep in cassatie niet openstaat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen, indien er geen straf of maatregel is opgelegd, of als de opgelegde geldboete niet hoger is dan € 250,-. In dit geval had het Gerechtshof bepaald dat er geen straf of maatregel werd opgelegd, en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 300,- gelast. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het Gerechtshof over de tenlastegelegde overtreding beslissend was voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat het arrest van het Gerechtshof voldeed aan de voorwaarden van artikel 427 Sv. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

6 november 2007
Strafkamer
nr. 01847/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 24 februari 2006, nummer 23/005138-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Haarlem, locatie Zaandam van 20 september 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding van art. 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994. Op grond van art. 177, eerste lid onder a, in verbinding met art. 178, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 wordt dit delict als overtreding aangemerkt. Het Hof heeft de verdachte ter zake van dat feit strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis.
3.2. Ingevolge het tweede en derde lid van art. 427 Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
3.3. Uit de tekst en de strekking van art. 427 Sv volgt dat voor de vraag of cassatieberoep openstaat, de beslissing ter zake van de tenlastegelegde overtreding(en) beslissend is en de - tevens in het arrest opgenomen - uitspraak op een vordering tot tenuitvoerlegging buiten beschouwing blijft.
3.4. De verdachte kan derhalve niet in zijn beroep worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 november 2007.