ECLI:NL:HR:2007:BA7897
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake overtreding Wegenverkeerswet 1994
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2007 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Gerechtshof had de verdachte ter zake van een overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het beroep.
De Hoge Raad overwoog dat ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering, beroep in cassatie niet openstaat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen, indien er geen straf of maatregel is opgelegd, of als de opgelegde geldboete niet hoger is dan € 250,-. In dit geval had het Gerechtshof bepaald dat er geen straf of maatregel werd opgelegd, en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 300,- gelast. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het Gerechtshof over de tenlastegelegde overtreding beslissend was voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat het arrest van het Gerechtshof voldeed aan de voorwaarden van artikel 427 Sv. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in vergelijkbare zaken.