ECLI:NL:PHR:2025:477

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
22/04525
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van bewezenverklaarde als misdrijf betreft kennelijke misslag in cassatieberoep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld voor het vervoer van 7,3 gram hasjiesj. De verdachte kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 250,- opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen. De advocaat van de verdachte heeft op 2 december 2022 cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. De conclusie van de procureur-generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat het bestreden arrest moet worden aangemerkt als een uitspraak betreffende een overtreding in de zin van artikel 427 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat er geen beroep in cassatie openstaat, aangezien de opgelegde straf niet hoger is dan een geldboete van € 250,-. De conclusie benadrukt dat er een discrepantie is tussen de tenlastelegging en de bewezenverklaring, waarbij het hof de bewezenverklaring heeft gekwalificeerd als een misdrijf, terwijl het in feite een overtreding betreft. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04525
Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 18 november 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden (21-005059-20), voor het vervoer/aanwezig hebben van 7,3 gram hasjiesj veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft het hof een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen.
1.2
Het cassatieberoep is op 2 december 2022 ingesteld namens de verdachte. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 11 november 2020 te [plaats] heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 7,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“op 11 november 2020 te [plaats] heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 7,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
2.3
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als:
“opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”
2.4
Het bestreden arrest houdt als nadere overweging ten aanzien van het gebezigde bewijs onder meer het volgende in:
“(…) Nu bij binnenkomst in de PI diverse borden en folders te zien zijn waarop staat aangegeven dat er geen drugs meegenomen mogen worden de PI in, is het hof van oordeel dat verdachte tenminste in voorwaardelijke zin opzet had op het binnenbrengen van de hasj.”
2.5
Zoals hiervoor al aangegeven, is door het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,- opgelegd.
2.6
Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van een discrepantie tussen de tenlastelegging en bewezenverklaring enerzijds en de bewijsoverweging en de kwalificatie anderzijds. Aan de verdachte is – en dat is ook hetgeen bewezen is verklaard – de overtredingsvariant van (onder meer) art. 3 onder B Opiumwet ten laste gelegd. In de tenlastelegging ontbreekt immers het bestanddeel “opzettelijk”. [1] Het hof heeft het bewezenverklaarde echter gekwalificeerd als de misdrijfvariant van voornoemd artikel, zoals strafbaar gesteld in art. 11 lid 2 Opiumwet. Die kwalificatie moet, gelet op de inhoud van de tenlastelegging en de bewezenverklaring, worden beschouwd als een kennelijke misslag (hetgeen in feite ook geldt voor de onder 2.4 weergegeven passage uit de bewijsoverweging). Het bestreden arrest dient dan ook te worden aangemerkt als een uitspraak betreffende een overtreding in de zin van art. 427 lid 2 Sv. [2]
2.7
Aangezien het hof geen hogere straf heeft opgelegd dan een (geheel voorwaardelijke) geldboete van € 250,- staat op grond van art. 427 lid 2 sub b Sv tegen het bestreden arrest geen beroep in cassatie open. De verdachte kan dan ook niet worden ontvangen in het namens hem ingestelde beroep. [3] Dat het bestreden arrest ook een uitspraak op een vordering tot tenuitvoerlegging bevat maakt dit niet anders, omdat een dergelijke beslissing buiten beschouwing blijft bij de beantwoording van de vraag of beroep in cassatie openstaat. [4]

3.Slotsom

3.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 30 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8401 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl),
2.Vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2237, rov. 2.2.
3.Vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2237, rov. 2.3.
4.HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7897, rov. 3.3,