ECLI:NL:HR:2007:BB1367
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en terugvordering Anw-uitkering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toekenning van een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De zaak is gestart na een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op 15 april 2002, waarin de aanvraag van de belanghebbende voor een Anw-uitkering met terugwerkende kracht werd afgewezen. De SVB verklaarde het bezwaar van de belanghebbende gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zutphen, die het beroep op 11 augustus 2003 ongegrond verklaarde.
De SVB heeft daarnaast een terugvordering ingesteld van een eerder betaalde Anw-uitkering van € 45.544,53. De belanghebbende heeft ook tegen deze terugvordering bezwaar gemaakt, maar de SVB verklaarde dit bezwaar ongegrond. De Rechtbank heeft in een uitspraak van 6 april 2004 de beslissingen van de SVB bevestigd, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, waarbij zij de oordelen van de Centrale Raad betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot cassatie, omdat de Centrale Raad geen verkeerde toepassing had gedaan van het begrip gezamenlijke huishouding. Ook de klacht over de inbreuk op het privé-leven in verband met de herziening van het recht op weduwenpensioen werd verworpen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.