ECLI:NL:HR:2007:BB4736
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Vertrouwensbeginsel en fiscale kwalificatie van feiten in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2000. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde zowel de uitspraak van de Inspecteur als de navorderingsaanslag. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er bij een belastingcontrole is gebleken dat belanghebbende in 2000 een auto ter beschikking had gesteld door zijn werkgever, maar dat hij dit niet had aangegeven in zijn aangifte. De primitieve aanslag was vastgesteld conform de aangifte. De Inspecteur had eerder vragen gesteld over de aangifte van 1999, waarbij belanghebbende had verklaard dat hij geen auto van de zaak had, maar dat hij gebruik maakte van vervoer vanwege de werkgever.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt dat hij het standpunt van belanghebbende inzake de kwalificatie van de autoregeling deelde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaarde het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond. De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur niet op de hoogte was van de feitelijke situatie en dat er geen vertrouwen kon worden ontleend aan de eerdere behandeling van de aangifte van belanghebbende.