ECLI:NL:HR:2008:BC6858
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de begrijpelijkheid van de motivering van het Hof in belastingzaken met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste instantie vrijgesproken door de rechtbank Utrecht, omdat niet voldaan zou zijn aan de minimumbewijsregel. Het openbaar ministerie stelde echter dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over meerdere jaren. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 1994 tot en met 2000 aangiften heeft gedaan die volgens het openbaar ministerie onjuist waren, met als gevolg dat te weinig belasting werd geheven. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het tot de vrijspraak was gekomen. Het Hof had niet duidelijk gemaakt of de verdachte daadwerkelijk rekeninghouder was bij de Kredietbank Luxembourg en of er na 31 januari 1994 nog geldbedragen op de rekeningen aanwezig waren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een duidelijke motivering door de rechter in belastingzaken, vooral wanneer het gaat om de bewijsvoering en de rol van de verdachte in de aangiften.