ECLI:NL:HR:2008:BC8965
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- O. de Savornin Lohman
- W.D.H. Asser
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsrecht en passeren van bewijsaanbod
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 07/11496. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Brandt, had in hoger beroep geprocedeerd tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 21 januari 2004 een verklaring voor recht had toegewezen aan de verweerder. De verweerder had de eiser gedagvaard op 14 december 1999, met de stelling dat de eiser onrechtmatig had gehandeld. Na een tussenvonnis op 28 maart 2002, waarin de rechtbank de vordering van de verweerder gedeeltelijk toewijsde, heeft de eiser hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof bekrachtigde op 29 mei 2007 het vonnis van de rechtbank, met verbetering van gronden. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof, waarbij de verweerder niet is verschenen. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.