ECLI:NL:HR:2008:BD0723

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/028HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wissel- en chequerecht: Betalingsverplichtingen bij cheques aan meerdere nemers

In deze zaak heeft de curator van European Transport & Storage Centre B.V. (ETSC) cassatie ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank en het gerechtshof, die zijn vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 196.536,06 door Truckland Zuid-Holland B.V. en ABN AMRO BANK N.V. hadden afgewezen. De curator stelde dat de cheques, die aan meerdere nemers waren geadresseerd, niet rechtsgeldig waren en dat de betrokken partijen onrechtmatig hadden gehandeld door de cheques te endosseren en uit te betalen zonder de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. De rechtbank had geoordeeld dat Truckland te goeder trouw was en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. Het hof bekrachtigde dit oordeel, waarbij het stelde dat de vermelding van meerdere nemers op de cheques niet in strijd was met de wet en dat Truckland niet hoefde te vermoeden dat er een probleem was met de beschikkingsbevoegdheid van Intestem B.V., die als nemer op de cheques was vermeld. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 182 lid 1 van het Wetboek van Koophandel toelaat dat een cheque aan twee of meer personen betaalbaar wordt gesteld, mits dit duidelijk is aangegeven. De Hoge Raad verwierp het beroep van de curator en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

19 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/028HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Marcel WINDT, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van European Transport & Storage Centre B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
1. TRUCKLAND ZUID-HOLLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
en
2. ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator, Truckland en de Bank.
1. Het geding in feitelijke instanties
De curator heeft bij exploot van 8 juni 2001 Truckland en de Bank gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, Truckland en de Bank hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 196.536,06, met rente en kosten.
Truckland en de Bank hebben de vordering bestreden.
Na op 3 maart 2004 een tussenvonnis te hebben gewezen, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 25 augustus 2004 de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 28 september 2006 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Truckland en de Bank hebben afzonderlijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank mede door mr. K. Teuben, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Na de verlening van surséance van betaling aan ETSC op 16 juni 1992, is door [bedrijf A] aan haar op 13 juli 1992 een cheque ter waarde van ƒ 187.922,31 en op 17 juli 1992 een cheque ter waarde van ƒ 8.613,75 gezonden in verband met door ETSC voor [bedrijf A] verrichte transportdiensten. Op deze cheques stonden laatstgenoemde als trekker, ETSC als nemer en Citibank te Amsterdam als betrokken bank vermeld.
(ii) Op 27 juli 1992 zijn de cheques door Intestem B.V. aan Truckland Zuid-Holland B.V. (hierna: Truckland) geëndosseerd. Op dat moment stond als nemer op de cheques vermeld "ETSC B.V./ Intestem B.V." Inmiddels was daarop dus, naast ETSC, ook Intestem als nemer vermeld. Deze laatstgenoemde vermelding is eigenmachtig op de cheques aangebracht door [betrokkene], die in 1992 statutair directeur was van Intestem en tevens feitelijk beleidsbepaler van ETSC. Ter zake van deze vervalsing is [betrokkene] onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
(iii) Truckland heeft de aan haar geëndosseerde cheques op haar beurt op 28 juli 1992 aan de Bank geëndosseerd en van deze betaling in contanten verkregen. Citibank heeft na aanbieding van de cheques aan haar een uitbetaling gedaan aan de Bank.
(iv) Truckland heeft de geïnde gelden korte tijd later aan [betrokkene] ter hand gesteld, toen een door Intestem voorgenomen overname van bedrijfswagens van Truckland geen doorgang vond.
(v) De surséance van betaling van ETSC is op 11 september 1992 omgezet in een faillissement. Intestem is op 7 december 1993 in staat van faillissement verklaard.
3.2.1 In dit geding vordert de curator van ETSC hoofdelijke veroordeling van Truckland en de Bank tot betaling van een schadevergoeding ter grootte van het op de cheques uitbetaalde bedrag van in totaal ƒ 196.536,06. De curator heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat zowel Truckland als de Bank onrechtmatig heeft gehandeld. Ten eerste is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de cheques van ETSC doordat Truckland ze heeft overgedragen aan de Bank, die de waarde daarvan heeft uitbetaald aan Truckland. Ten tweede is onzorgvuldig gehandeld doordat de cheques zijn overgedragen en daarop uitbetaling is gedaan zonder behoorlijk onderzoek naar de regelmatigheid van de cheques en hun overdracht, hoewel daartoe aanleiding bestond. Vermelding van twee nemers op een cheque komt immers zelden voor. Bovendien waren de cheques duidelijk vervalst, gelet op het voor de toevoeging gebezigde lettertype en de plaats van het slashteken tussen de twee namen van de op de cheques vermelde nemers. Ten aanzien van Truckland heeft de curator zijn vordering bovendien gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.
3.2.2 De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij oordeelde dat Truckland bij de verwerving van de cheques ten aanzien van de beschikkingsonbevoegdheid van Intestem te goeder trouw is geweest, zodat zij eigenaar van de cheques is geworden. Van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking is dus geen sprake geweest. Ook de vordering tegen de Bank is afgewezen, omdat deze de cheques door een beschikkingsbevoegde geëndosseerd heeft gekregen.
3.2.3 In hoger beroep heeft de curator mede aan zijn op onrechtmatige daad gebaseerde vordering ten grondslag gelegd dat de vermelding van Intestem op de cheques als nemer, nietig is. Uit art. 182 K. volgt immers dat een cheque slechts één nemer kan hebben. De nietigheid van de toevoeging brengt mee dat Intestem onbevoegd was om over die cheques te beschikken en dat Truckland dienaangaande niet te goeder trouw was. Voor het geval dit anders zou zijn, dient ervan te worden uitgegaan dat de cheques in een gemeenschap vielen waarin ETSC en Intestem deelgenoten waren. Art. 3:170 lid 3 BW brengt dan mee dat voor het beschikken over de cheques, waaronder het overdragen aan een ander is te begrijpen, de medewerking van ETSC nodig was. Die medewerking is niet verleend, zodat ook op die grond onbevoegd over de cheques is beschikt, en Truckland en de Bank dienaangaande niet te goeder trouw waren.
3.2.4 Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd. Zeer verkort weergegeven overwoog het dat de stelling dat niet is toegestaan dat een cheque twee of meer nemers heeft, geen steun vindt in het recht (rov. 4.6); dat de eventuele onbevoegdheid van Intestem om over de cheques te beschikken, niet kan worden tegengeworpen aan Truckland op grond van de artikelen 196 en 198 K., en dat Truckland niet op grond van de enkele vermelding op de cheques van "ETSC B.V./Intestem B.V." als nemers, de onbevoegdheid van Intestem behoefde te vermoeden, terwijl Truckland ook overigens te goeder trouw moet worden geacht ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van Intestem (rov. 4.7 en 4.9). Op overeenkomstige gronden heeft het hof ook de vordering tegen de Bank niet toewijsbaar geoordeeld (rov. 4.11).
3.2.5 Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel bevat zelf geen klacht, maar slechts een inleiding. De onderdelen 1.1 en 1.2 houden samengevat weergegeven in dat het hof heeft miskend dat de vermelding van twee of meer personen als nemer van een cheque niet is toegestaan en tot (partiële) nietigheid leidt, en dat Truckland dit gebrek uit de cheque zelf kon kennen en dus al daarom niet kan worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw. Hetzelfde geldt voor de Bank als opvolgend verkrijger.
Onderdeel 2.1 - onderdeel 2 bevat slechts een inleiding - is gebaseerd op het uitgangspunt dat het hof heeft geoordeeld dat Intestem zonder medewerking van ETSC heeft gehandeld. Daarvan uitgaande klaagt het onderdeel dat het hof heeft miskend dat op grond van art. 3:170 lid 3 BW slechts de deelgenoten gezamenlijk over het in de cheques belichaamde vorderingsrecht kunnen beschikken. De cheques hadden in dit geval dus twee endossementen moeten bevatten, althans een door of vanwege beide nemers ondertekend endossement. De artikelen 196 en 198 K. beschermen niet de verkrijger indien het endossement slechts door één nemer op de cheque is gesteld. Onderdeel 2.2 bevat een klacht voor het geval het bestreden arrest anders moet worden gelezen. Onderdeel 2.3 voert aan dat het hof heeft verzuimd de onderhavige verweren mede te beoordelen in relatie tot de Bank.
Onderdeel 3 bouwt voort op de eerste twee onderdelen.
3.3 Art. 182 lid 1 K. houdt in, voor zover in deze zaak van belang, dat een cheque betaalbaar kan worden gesteld aan een met name genoemde persoon. De tekst van deze bepaling verzet zich niet ertegen dat een cheque aan meer dan één persoon betaalbaar wordt gesteld en de aard van de cheque, als gemakkelijk verhandelbaar waardepapier, geeft aan die mogelijkheid steun, omdat daardoor de bruikbaarheid van de cheque als betaalmiddel wordt verhoogd. In dit verband is voorts van belang dat art. 182 K. zakelijk gelijkluidend is aan art. 5 van de als bijlage I bij het Geneefs chequeverdrag van 19 maart 1931 - waarbij ook Nederland partij is - opgenomen eenvormige wet op cheques (in Nederland geïmplementeerd bij wet van 17 november 1933, Stb. 613). Ook andere landen hebben een dienovereenkomstige bepaling in hun nationale wetgeving opgenomen. Met het oog op een uniforme toepassing van de op het chequeverdrag berustende bepalingen van nationaal recht en een gemakkelijke verhandelbaarheid, ook internationaal, van cheques is het van belang dat deze bepalingen in de verdragsluitende staten zoveel mogelijk op dezelfde wijze worden uitgelegd. In dit verband is van belang dat in Duitsland en België, die eveneens partij zijn bij het Geneefs chequeverdrag, een wissel met twee of meer nemers rechtsgeldig wordt geacht. In Engeland, dat overigens slechts gedeeltelijk is toegetreden tot het Geneefs chequeverdrag, is (in section 7, subsection 2 en section 32, subsection 3 van de Bills of exchange act 1882) de wissel met meer dan één nemer uitdrukkelijk geregeld. En ten slotte is in dit verband van belang dat in art. 10 lid 1 van de nog niet in werking getreden UNCITRAL Convention on International Bills of Exchange and International Promissory Notes uit 1988, uitdrukkelijk is bepaald dat de wissel twee of meer nemers kan hebben.
Op grond van het vorenstaande moet art. 182 lid 1 K. aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling toelaat dat een cheque aan twee of meer personen betaalbaar wordt gesteld.
3.4 Indien een cheque betaalbaar is gesteld of geëndosseerd aan twee of meer personen afzonderlijk, hetgeen kan worden aangegeven door het woord "of" dan wel een slashteken tussen hun namen, is die cheque aan elk van die personen als houder van de cheque betaalbaar en is elk van die personen tot endossering bevoegd. In andere gevallen zijn de personen aan wie de cheque betaalbaar is gesteld of is geëndosseerd slechts gezamenlijk bevoegd tot inning en endossering.
3.5.1 Indien op een cheque die slechts aan één persoon betaalbaar is gesteld onbevoegdelijk (te weten niet door of met toestemming van de trekker) de naam van een ander als nemer is toegevoegd, wordt die ander daardoor - uiteraard - niet bevoegd de cheque te innen of die te endosseren.
3.5.2 Wanneer in een zodanig geval de valselijk als nemer op de cheque vermelde persoon de cheque ter inning aanbiedt of endosseert, mag hij door de bank waarop de cheque is getrokken of door de geëndosseerde worden aangemerkt als de in art. 196 K. bedoelde rechtmatige houder, indien de valsheid uit de cheque, ook bij redelijkerwijs van hen te vergen onderzoek, voor hen niet kenbaar is of hun uit hun anderen hoofde bekend is. Uitbetaling door de bank waarop de cheque is getrokken, zal de bank bevrijden tegenover de rechthebbende.
3.6 Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel in al zijn onderdelen tevergeefs is voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Truckland en de Bank begroot op € 2.746,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 september 2008.