ECLI:NL:HR:2008:BD1069

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43318
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en forfaitair rendement na overlijden erflater

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van A, die in 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen hebben ontvangen. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarop het Hof het beroep ongegrond verklaarde. De erfgenamen, die slechts gedurende één week gerechtigd waren tot het verkregene, stelden dat de berekening van het forfaitair rendement over het vererfde vermogen niet correct was. De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur de berekening op juiste wijze heeft uitgevoerd, conform artikel 5.3, lid 5, van de Wet IB 2001. De Hoge Raad concludeert dat er geen verboden discriminatie is en dat de handelwijze van de Inspecteur juist is. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.

Uitspraak

nr. 43.318
9 mei 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van A, gewoond hebbende te Z, (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 april 2006, nr. P04/04624, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten name van A (hierna: erflater) is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vastgesteld, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Erflater is overleden op 24 december 2002. Op de voet van artikel 5.3, lid 5, van de Wet IB 2001 heeft de Inspecteur ten aanzien van erflater het forfaitair rendement over het jaar 2002 berekend naar elf maanden.
3.1.2. Ten aanzien van de in Nederland wonende erfgenamen is over het jaar 2002 de per 31 december 2002 berekende waarde van het verkregene in aanmerking genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar 2002, met verwaarlozing van de omstandigheid dat zij in 2002 slechts gedurende één week gerechtigd zijn geweest tot het verkregene. De erfgenamen die daartegen zijn opgekomen, zijn in het ongelijk gesteld (zie de arresten van de Hoge Raad van heden in de zaken met nrs. 43407 en 43408).
3.2. Het Hof heeft de hiervoor in 3.1.1 omschreven handelwijze van de Inspecteur juist geoordeeld. Daartegen keert zich het middel. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.