ECLI:NL:HR:2008:BD1383

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/041HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van arbeidsovereenkomst tijdens proeftijd en cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen [eiser] en [verweerster] over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] tijdens de proeftijd. [Eiser] heeft op 26 februari 2003 [verweerster] gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage, met de vordering om te verklaren dat het ontslag dat op 16 oktober 2002 aan hem was gegeven, nietig was. Daarnaast vorderde hij dat [verweerster] werd veroordeeld tot doorbetaling van zijn loon tot het moment dat de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd. [Verweerster] heeft de vorderingen bestreden, waarna de kantonrechter, na bewijslevering en getuigenverhoren, bij eindvonnis van 28 april 2004 de vorderingen van [eiser] heeft afgewezen.

Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 6 oktober 2006 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Hierop heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft op 20 juni 2008 het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

20 juni 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/041HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster], handelende onder de naam [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 26 februari 2003 [verweerster] gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat het aan [eiser] op 16 oktober 2002 gegeven ontslag nietig is en [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling loon tot aan de dag dat de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft, na bij tussenvonnis van 24 september 2003 [verweerster] tot bewijslevering te hebben toegelaten en getuigenverhoren, bij eindvonnis van 28 april 2004 het gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 6 oktober 2006 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 juni 2008.