3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster], geboren in de republiek Togo op [geboortedatum] 1985, is op 24 maart 2002 als minderjarige uit Togo in Nederland aangekomen. Op 18 april 2002 heeft zij een verblijfsvergunning asiel aangevraagd.
(ii) Op [geboortedatum] 2002 is haar dochter [kind 1] geboren.
(iii) De asielaanvraag is bij beschikking van 3 oktober 2003 afgewezen. In die beschikking wordt vermeld dat, omdat [verweerster] ten tijde van de beschikking meerderjarig was, haar niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (met de beperking die verband houdt met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling) wordt verleend op grond van art. 14 lid 1, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna ook: Vw 2000) in verbinding met art. 3.4 lid 1, aanhef en onder (thans) x, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
(iv) Het beroep van [verweerster] tegen de afwijzing van de asielaanvraag is bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2004 ongegrond verklaard. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 februari 2005 deze uitspraak bevestigd.
(v) Tijdens haar verblijf in Nederland heeft [verweerster] een relatie gekregen met [betrokkene 1], die een verblijfsstatus heeft en in [plaats] woont. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2005 haar dochter [kind 2] geboren. De vader heeft [kind 2] erkend op 13 juli 2005. Zijn krappe behuizing belet hem samen te wonen met [verweerster] en de kinderen.
(vi) Sedert 18 februari 2005 (de datum van de hiervoor onder (iv) vermelde beslissing van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State), verblijft [verweerster] niet rechtmatig in Nederland en dient zij ingevolge art. 61 lid 1 Vw 2000 Nederland uit eigen beweging te verlaten. Haar is meegedeeld dat per 7 september 2005 de voorzieningen die aan asielzoekers vanwege het Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden verstrekt (de COA-voorzieningen) van rechtswege zullen eindigen en dat ook haar woonruimte in het Asielzoekers Centrum (AZC) Zuidlaren zou worden ontruimd.
(vii) Ten aanzien van de beide kinderen van [verweerster] zijn bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 7 september 2005 maatregelen van kinderbescherming (voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing) getroffen vanwege de dreigende acute noodsituatie van de kinderen indien zij op straat zouden worden gezet.
(viii) Bij brief van 22 september 2005 heeft [verweerster] de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) geïnformeerd over de verslechterde mensenrechtensituatie in Togo, de situatie van haar gezin en de beslissingen van de kinderrechter. Zij heeft daarbij te kennen gegeven voornemens te zijn een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Daarbij heeft zij het verzoek gedaan alle stappen inzake terugkeer van het gezin naar haar geboorteland op te schorten.
(ix) Bij brief van 28 september 2005 heeft de IND de ontvangst van die brief bevestigd en meegedeeld dat de brief zal worden betrokken bij de besluitvorming die in deze zaak zou plaatsvinden.
(x) Tussen de IND en [verweerster] is afgesproken dat op 6 december 2005 de feitelijke indiening van de nieuwe asielaanvraag zou geschieden.
(xi) Aan [verweerster] is aangezegd uiterlijk 9 oktober 2005 met haar kinderen het AZC Zuidlaren te verlaten. Bij de behandeling van het onderhavige kort geding heeft de Staat (c.q. het COA) aangegeven ten aanzien van de ontruiming de uitspraak af te wachten.