ECLI:NL:HR:2009:BG6601

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01962 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de opgelegde geldboete in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 november 2004. De verdachte, geboren in 1958, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. M.J.J.E. Stassen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van de te late inzending van de stukken door het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, maar wel tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 8.107,-, subsidiair 162 dagen hechtenis.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de vervangende hechtenis. De geldboete is verminderd tot € 7.300,-, subsidiair 71 dagen hechtenis. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en is uitgesproken op 12 mei 2009.

Uitspraak

12 mei 2009
Strafkamer
nr. 08/01962 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 november 2004, nummer 22/003566-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot strafvermindering.
2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Die overschrijding moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 8.107,-, subsidiair 162 dagen hechtenis.
In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging de zaak pas in behandeling kan nemen nadat drieëneenhalf jaar was verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen als hieronder vermeld.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 7.300,- bedraagt, subsidiair 71 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 mei 2009.