ECLI:NL:HR:2009:BH1991

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11247
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest in cassatie betreffende terugbetaling van onverschuldigd betaald bedrag en hoofdelijkheid

In deze zaak heeft [eiser] op 30 juni 2005 [verweerder], [B] B.V. en [C] B.V. gedagvaard voor de rechtbank Arnhem. Hij vorderde onder andere te verklaren dat een bedrag van ƒ 135.000,-- onverschuldigd is betaald en dat de overeenkomst inzake participatie is ontbonden. De rechtbank heeft de vorderingen op 28 december 2005 afgewezen. [Eiser] ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 8 mei 2007 het vonnis van de rechtbank vernietigde en [B] B.V. veroordeelde tot betaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. [Eiser] stelde cassatie in tegen het arrest van het hof voor zover het ging om de afwijzing van zijn vorderingen tegen [verweerder]. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vordering tegen [verweerder] was afgewezen, met name in het licht van de stelling dat [verweerder] onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof voor zover gewezen tussen [eiser] en [verweerder] en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

3 april 2009
Eerste Kamer
07/11247
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 30 juni 2005 [verweerder], [B] B.V. en [C] B.V. (hierna tezamen: [verweerder] c.s.) gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd;
- te verklaren voor recht dat het door [eiser] op 15 mei 2000 overgemaakte bedrag van ƒ 135.000,-- onverschuldigd is betaald, subsidiair te verklaren voor recht dat de overeenkomst inzake de participatie door een brief van 23 maart 2005 is ontbonden, meer subsidiair dat de tussen partijen op 11 april 2001 gesloten overeenkomsten nietig zijn, althans vernietigbaar, alsmede in het laatste geval de betreffende overeenkomsten te vernietigen.
- [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te restitueren het door [eiser] overgemaakte bedrag van ƒ 135.000,-- (€ 61.260,33), vermeerderd met rente en kosten.
[Verweerder] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen te hebben gehouden, bij vonnis van 28 december 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. In de appeldagvaarding heeft hij zijn eis in zoverre gewijzigd dat hij niet langer vordert [verweerder] c.s. te veroordelen tot restitutie van het door [eiser] overgemaakte bedrag, maar tot betaling van genoemd bedrag.
Bij arrest van 8 mei 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [B] B.V. veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 61.230,33 (ƒ 135.000,--), vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 10 april 2005 tot de dag van betaling en de vorderingen van [eiser] voor het overige ontzegd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof voor zover uitgesproken tussen hem en [verweerder] heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover daarin aan [eiser] de vorderingen worden ontzegd om [verweerder] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 61.260,33, van wettelijke rente over dat bedrag en van een proceskostenvergoeding.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is bestuurder van [C] B.V. (hierna: [C]), zijnde de enig aandeelhouder en bestuurder van de op 21 maart 2000 opgerichte [B] B.V. (hierna: [B]).
(ii) [B] houdt zich bezig met het knippen en buigen van wapeningsstaal.
(iii) [B] heeft aan [eiser] een factuur gestuurd ten bedrage van ƒ 135.000,--, gedateerd 8 mei 2000, waarop vermeld is:
"Hierbij zenden wij u een nota in verband met een mogelijke participatie in [B]."
(iv) Op 15 mei 2000 heeft [eiser] voornoemd bedrag van ƒ 135.000,-- overgemaakt naar [B].
(v) [Eiser] is op 1 juni 2000 als bedrijfsleider in dienst getreden bij [B]. Na ongeveer drie maanden is hij werkzaamheden gaan verrichten als buiger/knipper.
(vi) Op 31 december 2000 heeft [eiser] een besloten vennootschap, [D] B.V. (hierna: [D]), opgericht.
(vii) Volgens een akte, gedateerd 12 april 2001 en ondertekend door [verweerder] namens [C] en door [eiser], zijn [C] en [eiser], ter schriftelijke vastlegging van door hen in 2000 gemaakte mondelinge afspraken, overeengekomen dat [eiser] een bedrag van ƒ 135.000,-- zou storten op een door [B] aan te wijzen bankrekening, dat [B] [eiser] zou opleiden en coachen in de meest ruime zin des woords en dat [eiser] ingaande 1 januari 2001 met een eigen beheersmaatschappij het management zou gaan voeren op in een afzonderlijke overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
(viii) Volgens een andere akte, aangeduid als "managementovereenkomst", eveneens gedateerd 12 april 2001 en ondertekend door [verweerder] namens [B] en door [eiser] namens [D], zal [D] met ingang van 1 januari 2001 voor onbepaalde tijd het management voor [B] leveren en daartoe [eiser] op fulltime basis ter beschikking stellen.
(ix) [D] heeft in een aantal facturen managementkosten aan [B] in rekening gebracht.
(x) In een brief van 23 maart 2005, die op 30 maart 2005 aan [verweerder] is betekend, heeft de advocaat van [eiser] (onder meer) de overeenkomst, zo [verweerder] mocht menen dat die nog bestaat, ontbonden en gesommeerd het door [eiser] op 15 mei 2000 betaalde bedrag van ƒ 135.000,-- (€ 61.260,33), vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
3.2 Het hof heeft het hoger beroep van [eiser] gegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de afwijzing van zijn vordering [B] te veroordelen tot betaling van € 61.230,33 te vermeerderen met wettelijke rente. Het heeft het beroep echter verworpen voor wat betreft de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [verweerder] en [C] tot betaling van hetzelfde bedrag. In cassatie gaat het om de afwijzing van de vordering van [eiser] voor zover gericht tegen [verweerder]. [Eiser] stelt in cassatie dat [B] geen enkel verhaal meer biedt.
3.3 Het hof, dat in rov. 4.2 vooropstelde dat de door [eiser] aangevoerde appelgrieven III-IX, in samenhang met de grieven XIII, XIV en XV klagende over de afwijzing van de primaire, de subsidiaire en de meer subsidiaire vorderingen, het geschil tussen partijen in volle omvang aan het oordeel van het hof onderwerpen, heeft met betrekking tot de vordering voor zover gericht tegen [verweerder] geoordeeld (rov. 4.7):
"Aan de vordering tegen [verweerder] zelf heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat die de persoon is van wie [eiser] een niet-gesubstantieerde toezegging heeft gekregen. Daargelaten echter dat die toezegging niet is komen vast te staan, in elk geval is duidelijk dat die toezegging dan namens [B] is gedaan en dat [eiser] erin berust heeft dat die toezegging niet is nageleefd en hij slechts teruggave van zijn betaling wenst. Nu die betaling aan [B] gedaan is, kan ook slechts van haar terugbetaling gevraagd worden. De vorderingen tegen [verweerder] zelf moeten daarom worden afgewezen."
3.4 Middel I bevat de klacht dat het hof zonder enige motivering is voorbijgegaan aan de door [eiser] in beide feitelijke instanties mede aan zijn vordering gegeven (subsidiaire) grondslag dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij [eiser] heeft misleid en het bedrag van ƒ 135.000,-- op onbehoorlijke wijze aan hem heeft ontfutseld zodat [verweerder] persoonlijk gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Deze klacht is gegrond. Uit het arrest van het hof valt inderdaad niet op te maken waarom het hof is gekomen tot afwijzing van de vordering tegen [verweerder] op grond van onrechtmatige daad. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. Hetzelfde geldt voor middel II.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2007 voor zover gewezen tussen [eiser] en [verweerder];
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.000,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 april 2009.