ECLI:NL:HR:2009:BH1998
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- O. de Savornin Lohman
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Bevrijdende verjaring en stuiting in verbintenissenrecht
In deze zaak heeft ING BHF-BANK AKTIENGESELLSCHAFT, gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland, op 6 oktober 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. ING vorderde hoofdelijk een bedrag van € 306.301,64, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 10 augustus 2005 de vordering afgewezen. ING heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 13 juli 2007 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft ING cassatie ingesteld.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij mr. E.C.M. Hurkens ook optrad voor [verweerder] c.s. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft het beroep van ING verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 10 april 2009 geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.