ECLI:NL:HR:2009:BH1998

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12677
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevrijdende verjaring en stuiting in verbintenissenrecht

In deze zaak heeft ING BHF-BANK AKTIENGESELLSCHAFT, gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland, op 6 oktober 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. ING vorderde hoofdelijk een bedrag van € 306.301,64, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 10 augustus 2005 de vordering afgewezen. ING heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 13 juli 2007 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft ING cassatie ingesteld.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij mr. E.C.M. Hurkens ook optrad voor [verweerder] c.s. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft het beroep van ING verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 10 april 2009 geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

10 april 2009
Eerste Kamer
07/12677
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar vreemd recht ING BHF-BANK AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
voorheen kantoorhoudende te [plaats],
2. [Verweerster 2],
kantoorhoudende te [plaats],
3. [Verweerder 3],
kantoorhoudende te [plaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ING en als [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
ING heeft bij exploot van 6 oktober 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 306.301,64, met rente en kosten.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 augustus 2005 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft ING hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na mondelinge behandeling heeft het hof bij arrest van 13 juli 2007 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft ING beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] c.s. mede door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt ING in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 april 2009.