5.3 Het hof heeft, naar de kern weergegeven, in het bestreden tussenarrest uit de memorie van antwoord afgeleid dat AWH als stichting ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding niet meer bestond en geoordeeld dat het ontbreken van rechts- en procesbevoegdheid "van de Stichting op wiens naam de procedure is ingeleid", het hof voorlopig tot de conclusie leidde dat het vonnis van de kantonrechter diende te worden vernietigd en dat de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De omstandigheid dat de naam "Algemene Woningstichting Houten" door de rechtsopvolgster van de voormalige stichting AWH, de Stichting Viveste, als handelsnaam wordt gebruikt, brengt hierin geen verandering, omdat - daargelaten hoe een zodanig gebruik zich verhoudt tot de verbodsbepaling van art. 4 lid 1 Handelsnaamwet - de naam als bedoeld in art. 45 lid 2, aanhef en onder b, Rv. in het geval van een rechtspersoon de statutaire naam is (rov. 2.1).
In het bestreden eindarrest heeft het hof vooropgesteld dat het in het zojuist geciteerde tussenarrest de voorlopige conclusie heeft getrokken dat, omdat de Stichting reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding niet meer bestond, zodat rechts- en procesbevoegdheid ontbraken, het vonnis van de kantonrechter diende te worden vernietigd en de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moest worden verklaard (rov. 2.1).
Het hof heeft het betoog van de Stichting dat het [verweerder] c.s. duidelijk was dat met "de stichting Algemene Woningstichting Houten" de verhuurster werd bedoeld en zij konden begrijpen door welke rechtspersoon zij in rechte werden betrokken en hun verweer daarop konden afstemmen, verworpen. Daartoe heeft het hof het volgende, samengevat, overwogen. Het hof leest in hetgeen de Stichting naar voren heeft gebracht geen beroep op (concrete) feiten of omstandigheden waaruit zich laat afleiden dat [verweerder] c.s. van de aanvang af hebben begrepen of moeten begrijpen dat de inleidende dagvaarding namens Viveste tegen hen was uitgebracht, bijvoorbeeld omdat bij hen bekend was dat de Stichting door fusie had opgehouden te bestaan en dat Viveste haar rechtsopvolgster was. Weliswaar heeft de Stichting aangevoerd dat het [verweerder] c.s. duidelijk was dat met de Stichting hun verhuurster was bedoeld, maar daarom gaat het niet in dit verband. Het gaat erom dat [verweerder] c.s. begrepen, althans konden begrijpen door welke rechtspersoon zij in rechte werden betrokken, zodat zij hun verweer daarop konden afstemmen. Dat uit het handelsregister kenbaar was dat de Stichting had opgehouden te bestaan en dat Viveste haar rechtsopvolgster was, is onvoldoende. [Verweerder] c.s. mochten uitgaan van de juistheid van de vermelding in de inleidende dagvaarding zodat zij geen aanleiding hadden om het handelsregister te raadplegen (rov. 2.2).
Het hof heeft voorts verworpen het betoog van de Stichting dat het mogelijk is rechtspersonen niet onder hun statutaire, maar onder hun in het maatschappelijk verkeer gebruikte naam in rechte te betrekken en dat [verweerder] c.s. geen in rechte te respecteren belang hebben om zich te beroepen op de onjuiste tenaamstelling van de inleidende dagvaarding. Hetgeen het hof daartoe in essentie heeft overwogen kan als volgt worden samengevat. Vermelding in de dagvaarding van de naam van de eisende partij maakt in de eerste plaats duidelijk tegen wie de gedaagde partij zich heeft te verweren en welke inhoudelijke verweren zij aan de tussen haar en de eisende partij bestaande rechtsverhouding kan ontlenen. In de tweede plaats is die vermelding in beginsel bepalend voor de tenaamstelling van het vonnis dat in het bij de dagvaarding ingeleide geding wordt gewezen. Onvolkomenheden in de tenaamstelling van de inleidende dagvaarding bergen dan ook het risico in zich dat onduidelijkheid ontstaat over de (rechts)personen tussen wie het vonnis rechtskracht heeft, wat onder meer tot executieperikelen kan leiden (rov. 2.4). Het is in beginsel niet toelaatbaar dat de eisende partij zich bedient van een andere naam dan haar werkelijke naam, in geval van een rechtspersoon haar statutaire naam. In het onderhavige geval is de inleidende dagvaarding op naam van "de stichting Algemene Woningstichting Houten" uitgebracht. Daarmee is niet de handelsnaam "Algemene Woningstichting Houten" gebruikt, maar is de rechtspersoon als zodanig aangeduid, welke rechtspersoon niet langer bestond (rov. 2.6).
De vraag of tegen de achtergrond van de voortschrijdende deformalisering van het burgerlijk procesrecht aanleiding bestaat om de gevolgen van de onjuiste tenaamstelling van de inleidende dagvaarding te nuanceren indien en voorzover [verweerder] c.s. niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad, heeft het hof ontkennend beantwoord op grond van het volgende. Deformalisering in gevallen als het onderhavige zou tot gevolg hebben dat de partij die op naam van een niet (meer) bestaande (rechts)persoon de procedure inleidt, daarmee geen enkel risico loopt, omdat zij dat gebrek op een moment dat haar dat uitkomt, kan helen terwijl de wederpartij wel risico loopt zoals in rov. 2.4 is overwogen. Daarom behoort een zodanige deformalisering niet plaats te vinden, afgezien van het geval dat voor de gedaagde partij van de aanvang af duidelijk is geweest wie als eiser beoogt op te treden, welk geval zich hier niet voordoet. Viveste had het geheel in eigen hand te voorkomen dat de dagvaarding uit naam van de niet meer bestaande rechtspersoon werd uitgebracht (rov. 2.9).
Op grond van een en ander heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.