ECLI:NL:HR:2009:BJ2003

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43241
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de niet-betrokkenheid van een brief in de beoordeling door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende aanslagen in de waterschapsomslag van het waterschap Rivierenland voor het jaar 2002. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, maar het Hof had het beroep ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. Tijdens de behandeling van de zaak bij het Hof op 22 april 2005 was de belanghebbende niet verschenen, maar de heffingsambtenaar had een pleitnota overgelegd. Na de zitting heeft het Hof schriftelijke inlichtingen ingewonnen bij de heffingsambtenaar, maar de brief van de belanghebbende van 18 mei 2005, waarin hij op de pleitnota reageerde, werd niet in de beoordeling betrokken.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de brief van de belanghebbende ten onrechte niet had meegenomen in zijn beoordeling. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof ondeugdelijk was, omdat het Hof geen rekening had gehouden met relevante informatie die door de belanghebbende was aangeleverd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. Tevens werd het waterschap Rivierenland gelast om het griffierecht van € 105 aan de belanghebbende te vergoeden. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 43.241
10 juli 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 maart 2006, nr. 02/04329, betreffende aanslagen in de waterschapsomslag.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 twee aanslagen opgelegd in de waterschapsomslag van het waterschap Rivierenland, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de heffingsambtenaar zijn gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
3.1.1. Voor het Hof waren de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de omslagheffing van het waterschap Rivierenland in geschil.
3.1.2. De zaak is ter zitting van het Hof behandeld op 22 april 2005. Van de zijde van belanghebbende is
niemand verschenen. Ter zitting is door de heffingsambtenaar een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
3.1.3. Na de zitting heeft het Hof bij brief van
9 mei 2005 schriftelijke inlichtingen ingewonnen bij de heffingsambtenaar. Aan het slot van die brief is vermeld dat een afschrift daarvan en van de pleitnota aan belanghebbende is verzonden. De heffingsambtenaar heeft geantwoord bij brief van 6 juni 2005.
3.1.4. Bij brief van 18 mei 2005, die op 23 mei 2005 ter griffie van het Hof is ingekomen, heeft belanghebbende op de pleitnota gereageerd en verzocht deze brief tot de gedingstukken te rekenen.
3.1.5. Op 5 juli 2005 is een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 22 april 2005 ter kennisneming aan partijen gestuurd.
3.1.6. Bij brief van 6 juli 2005 heeft belanghebbende gereageerd op de schriftelijke inlichtingen van de heffingsambtenaar en daarbij toegestemd dat het Hof uitspraak doet zonder een nadere zitting.
3.1.7. Bij brief van 5 december 2005 is nogmaals een afschrift van de pleitnota aan belanghebbende toegezonden met het verzoek het Hof te berichten of die pleitnota belanghebbende aanleiding geeft terug te komen van de eerder verleende toestemming om zonder een nadere zitting uitspraak te doen.
3.1.8. Belanghebbende heeft op 19 december 2005 het Hof schriftelijk verzocht geen mondelinge behandeling te houden. Hij heeft daarbij vermeld dat hij zowel op de pleitnota van de heffingsambtenaar van 22 april 2005 als op diens brief van 6 juni 2005 per brief van 18 mei respectievelijk 6 juli 2005 heeft gereageerd, en verzocht deze reacties tot de gedingstukken te rekenen. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft.
3.2. Het Hof heeft de brief van 18 mei 2005 niet opgenomen onder de weergave van de stukken van het geding, noch anderszins ervan blijk gegeven die brief in de beoordeling te hebben betrokken. Gelet daarop dient in cassatie te worden uitgegaan van de juistheid van belanghebbendes stelling dat het Hof bij de beoordeling van het gestelde in de pleitnota geen rekening heeft gehouden met de daarop door belanghebbende bij die brief gegeven reactie. Nu het Hof zonder kennis te hebben genomen van de brief van 18 mei 2005 uitspraak heeft gedaan in de zaak, is de grondslag van zijn uitspraak in zoverre ondeugdelijk. De daarop gerichte klacht is derhalve gegrond.
3.3. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het waterschap Rivierenland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.