ECLI:NL:HR:2010:BK5575
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 23 oktober 2007 is gewezen. De verdachte, geboren in 1958, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland ten tijde van de betekening van de aanzegging. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De middelen die door de verdachte zijn voorgesteld, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Bij de ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Gezien de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.