ECLI:NL:HR:2010:BL4100
Hoge Raad
- Cassatie
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep door niet-ondertekende schriftuur en gebrek aan volmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, maar de schriftuur was niet ondertekend door de raadsman. Bovendien ontbrak de verklaring dat de raadsman tot indiening door de verdachte was gevolmachtigd. De raadsman was eerder in de gelegenheid gesteld om deze verzuimen te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor voldeed de schriftuur niet aan de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 452, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet op de voorgeschreven wijze door een advocaat een schriftuur houdende middelen van cassatie had ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesregels en de noodzaak voor advocaten om zorg te dragen voor de juiste procedurele stappen bij het indienen van cassatieberoepen.
De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor advocaten over de noodzaak van zorgvuldigheid en het volgen van de juiste procedures in het strafrecht. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2010:BL4100 en is relevant voor toekomstige zaken waarin de ontvankelijkheid van cassatieberoepen aan de orde is.