ECLI:NL:HR:2010:BL6184
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en cassatietermijn in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door verzoekster tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank, maar de Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk was.
De Hoge Raad verwijst naar artikel 426 lid 1 Rv, dat bepaalt dat tegen beschikkingen beroep in cassatie kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 4 september 2009, terwijl het cassatierekest pas op 15 september 2009 ter griffie van de Hoge Raad was ingekomen. Dit betekende dat verzoekster haar beroep te laat had ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, was dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar cassatieberoep. De Hoge Raad volgde deze conclusie en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk. De beschikking van de rechtbank, waartegen beroep was ingesteld, is aan de beschikking van de Hoge Raad gehecht, en de Staat der Nederlanden, als verweerder, is niet verschenen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het naleven van de cassatietermijnen en de toepassing van de relevante wetgeving in zaken die betrekking hebben op het Nederlanderschap.