ECLI:NL:HR:2010:BL6184

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03740
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en cassatietermijn in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door verzoekster tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank, maar de Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk was.

De Hoge Raad verwijst naar artikel 426 lid 1 Rv, dat bepaalt dat tegen beschikkingen beroep in cassatie kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 4 september 2009, terwijl het cassatierekest pas op 15 september 2009 ter griffie van de Hoge Raad was ingekomen. Dit betekende dat verzoekster haar beroep te laat had ingesteld.

De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, was dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar cassatieberoep. De Hoge Raad volgde deze conclusie en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk. De beschikking van de rechtbank, waartegen beroep was ingesteld, is aan de beschikking van de Hoge Raad gehecht, en de Staat der Nederlanden, als verweerder, is niet verschenen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het naleven van de cassatietermijnen en de toepassing van de relevante wetgeving in zaken die betrekking hebben op het Nederlanderschap.

Uitspraak

23 april 2010
Eerste Kamer
09/03740
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het navolgende stuk:
a. de beschikking in de zaak 307368/HA RK 08-304 van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juni 2009.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kan tegen beschikkingen beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Aangezien de Rijkswet op het Nederlanderschap geen afwijkende cassatietermijn voorschrijft en ook geen afwijkende bepaling kent omtrent het aanvangstijdstip voor de cassatietermijn, is art. 426 lid 1 Rv. op het onderhavige cassatieberoep van toepassing.
De cassatietermijn verstreek in het onderhavige geval op 4 september 2009. Het verzoekschrift is op 15 september 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld.
Verzoekster zal derhalve in haar cassatieverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2010.