ECLI:NL:HR:2010:BL9543
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vervaltermijnen bij partneralimentatie en de gevolgen van stilzwijgende overeenkomsten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had een verzoek ingediend tot verlenging van de alimentatietermijn van twaalf jaar, zoals vastgelegd in artikel 1:157 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De alimentatieplicht van de man was van rechtswege vervallen na het verstrijken van deze termijn, tenzij de vrouw binnen drie maanden na de beëindiging van de alimentatiebetalingen een verlengingsverzoek indiende. De rechtbank Haarlem had de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar het gerechtshof te Amsterdam had deze beslissing vernietigd en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verlenging. De vrouw stelde dat de termijn van drie maanden pas begon te lopen op het moment dat de alimentatie feitelijk werd beëindigd, maar het hof oordeelde dat deze termijn een wettelijke vervaltermijn is die van dwingend recht is en ambtshalve moet worden toegepast.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de alimentatieplicht van rechtswege vervalt na het verstrijken van de termijn van twaalf jaren, tenzij binnen de termijn van drie maanden een verlengingsverzoek is gedaan. De Hoge Raad benadrukte dat als er na het verstrijken van de termijn nog betalingen zijn gedaan, dit kan wijzen op een stilzwijgende overeenkomst tot voortzetting van de alimentatieplicht. In dit geval had de man na het verstrijken van de termijn nog enkele maanden alimentatie betaald zonder te melden dat dit de laatste betaling was. Hierdoor was de termijn van drie maanden voor het indienen van een verlengingsverzoek nog niet begonnen te lopen. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn.