ECLI:NL:HR:2010:BM5150

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01398
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en niet-toepasselijkheid van art. 6 lid 1 BOPZ

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2010. De rechtbank had een voorlopige machtiging verleend op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. van Bodegom, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de toepassing van artikel 6 lid 1 van de BOPZ, dat betrekking heeft op de voorwaarden waaronder een dergelijke machtiging kan worden verleend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit betekent dat de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank in stand heeft gelaten.

De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam was niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep verworpen, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd.

Uitspraak

18 juni 2010
Eerste Kamer
10/01398
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C.C. van Bodegom,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het navolgende stuk:
de beschikking in de zaak 344673/BO RK 09-2206 van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 juni 2010.