Uitspraak
10 september 2010
Eerste Kamer
10/00476
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak FN 1992/5821 van de rechtbank Arnhem van 27 januari 1994 en 14 november 1996;
b. de beschikking in de zaak 96065 / FA RK 03-10230 van de rechtbank Arnhem van 17 november 2003;
c. de beschikking in de zaak 097/2004 van het gerechts-hof te Arnhem van 27 juli 2004;
d. de beschikking in de zaak 163081 / FA RK 07-12679 van de rechtbank Arnhem van 5 augustus 2008;
e. de beschikking in de zaak 200.018.528 van het gerechtshof te Arnhem van 10 november 2009.
De beschikking van het hof van 10 november 2009 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemde beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 september 2010.