ECLI:NL:HR:2010:BN1400
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over gerechtvaardigd vertrouwen bij leaseovereenkomst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over een leaseovereenkomst tussen [eiser], handelende onder de naam [A], en BMW Financial Services B.V. De leaseovereenkomst, die op 9 september 2004 werd gesloten, had een looptijd van 36 maanden en eindigde op 3 december 2005. BMW vorderde betaling van € 12.782,-- van zowel [eiser] als zijn broer [betrokkene 1] voor de eindafrekening van de leaseovereenkomst. [Eiser] betwistte de vordering en stelde dat hij niet de contractspartij was, maar dat dit zijn broer was. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling.
In hoger beroep bevestigde het gerechtshof het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat BMW gerechtvaardigd vertrouwen had dat [eiser] de leasenemer was, op basis van verklaringen en gedragingen van [eiser]. [Eiser] had na ontvangst van facturen en aanmaningen nooit geprotesteerd en had zelfs telefonisch betaling toegezegd. Dit leidde tot de conclusie dat BMW mocht aannemen dat [eiser] de overeenkomst bekrachtigde, ook al was de overeenkomst mogelijk onbevoegd namens hem ondertekend.
In cassatie voerde [eiser] verschillende klachten aan tegen het oordeel van het hof, maar de Hoge Raad verwierp deze klachten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld over het gerechtvaardigd vertrouwen van BMW en dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof en veroordeelde [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van BMW op nihil werden begroot.