ECLI:NL:HR:2010:BN1405

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/310HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding bij ondeugdelijk product

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Zuid-Chemie B.V. en Philippo's Mineralenfabriek N.V./S.A. De zaak betreft de uitleg van artikel 5, aanhef en onder 3, van de EEX-Verordening, met betrekking tot de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Zuid-Chemie, gevestigd in Nederland, had een vordering ingesteld tegen Philippo's, gevestigd in België, wegens schade die was ontstaan door de aflevering van een ondeugdelijk product. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 4 april 2008, waarin prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) zijn gesteld. Het HvJEU heeft op 16 juli 2009 geoordeeld dat de termen "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" duiden op de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij normaal gebruik van het product. Dit betekent dat de rechtbank Middelburg bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Zuid-Chemie, aangezien de initiële schade is ingetreden in Nederland, waar het ondeugdelijke product is geproduceerd.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en het vonnis van de rechtbank Middelburg, en verklaart de rechtbank bevoegd om de vordering te behandelen. Philippo's wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en cassatie. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Middelburg voor verdere behandeling van de hoofdzaak. Het arrest benadrukt het belang van de juiste toepassing van de EEX-Verordening in internationale geschillen over schadevergoeding.

Uitspraak

8 oktober 2010
Eerste Kamer
C06/310HR
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ZUID-CHEMIE B.V.,
gevestigd te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
de vennootschap naar Belgisch recht PHILIPPO'S MINERALENFABRIEK N.V./S.A., voorheen en thans genaamd PMF PRODUCTIONS,
gevestigd te Essen, België,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.V. Polak.
Partij en zullen hierna ook worden aangeduid als Zuid-Chemie en Philippo's.
1. Het verloop van het geding
De Hoge Raad verwijst naar zijn tussenarrest van 4 april 2008, nr. C06/310, LJN BC3305, NJ 2008/202, voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU) de volgende vragen inzake de uitleg van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening gesteld:
"a. Welke schade moet bij een onrechtmatige gedraging als door Zuid-Chemie aan haar vordering ten grondslag gelegd, worden aangemerkt als de initiële schade ten gevolge van die gedraging: de schade die ontstaat door de aflevering van het ondeugdelijke product of de schade die ontstaat bij het normaal gebruik van het product voor het doel waarvoor het was bestemd?
b. Indien dit laatste het geval is, kan dan de plaats waar deze schade is ingetreden slechts worden aangemerkt als "de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" in de zin van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening, indien de schade bestaat in fysieke schade aan personen of zaken, of is dit mede mogelijk indien (vooralsnog) slechts vermogensschade is geleden?"
Vraag a. heeft het HvJEU bij arrest van 16 juli 2009, nr. C-189/08, LJN BJ3757 beantwoord als hierna in 3.1 vermeld. Vraag b. behoefde naar het oordeel van het HvJEU geen beantwoording.
2. Het geding na aanhouding
Philippo's heeft een akte genomen waarbij zij het door haar ingestelde voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingetrokken. Zuid-Chemie heeft een antwoordakte genomen.
De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest, vernietiging van het vonnis van de rechtbank Middelburg van 10 december 2003, verwerping van de door Philippo's opgeworpen exceptie van onbevoegdheid en verwijzing van de zaak naar die rechtbank; in het incidentele beroep strekt die conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring.
3. Verdere beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 Het HvJEU heeft naar aanleiding van vraag a. voor recht verklaard:
"Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in het kader van een geding als bij de verwijzende rechterlijke instantie aan de orde, de termen "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" duiden op de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is."
3.2 Dit brengt mee dat het middel terecht klaagt dat het hof een onjuiste toepassing heeft gegeven aan art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening door te oordelen dat de initiële schade niet eerst is ingetreden doordat de cadmiumverontreiniging van de micromix tijdens het productieproces in Sas van Gent (Nederland) de verontreiniging van de aldaar door Zuid-Chemie geproduceerde kunstmest heeft teweeggebracht, maar reeds doordat aan Zuid-Chemie in Essen (België) met cadmium verontreinigde micromix is afgeleverd. De fabriek van Zuid-Chemie in Sas van Gent is de plaats waar de initiële schade als gevolg van de door Zuid-Chemie aan haar vordering ten grondslag gelegde onrechtmatige daad van Philippo's zich heeft voorgedaan, zodat de rechtbank Middelburg - anders dan deze, en vervolgens ook het hof, oordeelde - op de voet van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Verordening bevoegd is van die vordering kennis te nemen.
Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
De Hoge Raad kan zelf het bevoegdheidsincident afdoen.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De intrekking van het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep zou leiden tot vernietiging van het bestreden arrest, heeft tot gevolg dat dit beroep wordt verworpen (vgl. HR 9 juli 2010, nr. 09/02434, LJN BM2337).
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2006 alsmede het vonnis van de rechtbank Middelburg van 10 december 2003;
verklaart de rechtbank Middelburg bevoegd kennis te nemen van de door Zuid-Chemie ingestelde vordering en verwijst de zaak naar die rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist;
veroordeelt Philippo's in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zuid-Chemie begroot:
in eerste aanleg op € 780,--;
in hoger beroep op € 7.790,--;
en in cassatie, met inbegrip van de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het HvJEU, op € 563,30 aan verschotten en € 4.800,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Philippo's in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zuid-Chemie begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 oktober 2010.