ECLI:NL:HR:2010:BO3367
Hoge Raad
- Cassatie
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1960, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een gevangenisstraf was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. J.M. Lintz, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en deze verminderd naar elf maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het vijfde middel. Dit middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de termijn inderdaad was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden en er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat, hoewel er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, de overschrijding van de redelijke termijn wel degelijk invloed had op de opgelegde straf. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de waarborging van de redelijke termijn in strafzaken.