ECLI:NL:HR:2011:BP0453
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en draagkracht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze procedure werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd verplicht een bedrag van € 7.000,- aan de Staat te betalen. De betrokkene, geboren in 1982, had tijdens de zitting in hoger beroep aangegeven dat het ontnemingsbedrag niet correct was en dat zijn draagkracht onvoldoende was om aan deze verplichting te voldoen. De raadsman refereerde zich aan het oordeel van het Hof, maar bracht wel naar voren dat de betrokkene veel schulden had en mogelijk in aanmerking kwam voor een Wajonguitkering.
De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over het te betalen bedrag, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk was, mede gezien het feit dat de raadsman zich had gerefereerd aan het oordeel van het Hof over de draagkracht van de betrokkene. Het Hof had geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, in het bijzonder zijn draagkracht, aanleiding gaven om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.